vrijdag 31 mei 2013

Mijnkolonie

Op de benauwde binnenplaats
stonken de kippenhokken
In de tuin groeiden
tomaten, spinazie, dille
In de zomerglans
kwam met de hittegolf
het geluid van de stoomfluit
zwak maar schril

In het kreupele bos
tussen bladeren afval en as
speelden wij kinderen
rovertje en schandiet
Een zwarte man
onder het stof, met drinkbus
zei: we gaan aardappelpannenkoeken
eten


Harald Hartung, Hase und Hegel (1970)
Aktennotiz meines Engels. Gedichte 1957-2004
Wallstein Verlag, Göttingen, 2005


Vertaling: Wiel Kusters

donderdag 23 mei 2013

Urännerung an Oskar Pastior

Aber

Aber wenn Du's kragen fest,
Dir den anzug schultern lässt

(denn er wird gezart mit lügen
die am besten bisschen krügen)

schneiden plötz sich unsere woge.
Hast auf nimmer Dich entzoge,

schüttelfest und schnurgeräd.
Mimimiene, wie die fleht!

donderdag 16 mei 2013

Dan Brown versus Wiel Kusters (Auteur van 'In en onder het dorp')

Ik wil, ahum, niet te veel zeggen maar zo liggen de verhoudingen inzake Inferno bij Bruna op station Maastricht.
Nieuwkomer Brown naast...., jawel.



maandag 13 mei 2013

Oskar und das Hündchen. Nachtrag zu meiner 'Erinnerung an Oskar Pastior (1)'



Jetzt lese ich in Harald Hartungs Aufzeichnungen, Der Tag vor dem Abend (Göttingen, Wallstein Verlag, 2012) unter der Aufschrift 'Oskar Pastior ist tot' unter anderem:
'Vor Jahren, als unser Hund noch lebte, meldete sich der Anrufer stets mit den Worten: "Hier ist Oskar der andere."'

Oskar, der andre Hund. Oskar, der Nicht-Hund. Oskar, der 'andre' Dichter. Oskar, der im Lager geänderte Mensch. Nichts und alles von dem hat er mit seiner Begrüssungsformel sagen wollen, so kommt es mir vor. Bedeutungsloses Spiel oder Unspiel der Bedeutungen?

Aus den Gedichtgedichten (1973):

während in der ersten Zeile DAS HÜNDCHEN seinem herrn beim ertrinken beisteht ist in der zweiten zeile keine rettung mehr möglich in der dritten zeile wächst die verzweiflung während schon hilfe in der vierten zeile  naht das gedicht veranschaulicht DIE TREUE während sein titel SCHON zeitloses deutet

Von mir folgendermassen ins Niederländische übersetzt in dem Pastior-Band Een Nederlandse titel (Amsterdam, Querido, 1985):

terwijl HET HONDJE zijn baas in de eerste regel bij het verdrinken bijstaat is er in de tweede regel geen redding meer mogelijk in de derde regel neemt de vertwijfeling toe terwijl er reeds in de vierde regel hulp in aantocht is het gedicht maakt DE TROUW aanschouwelijk terwijl zijn titel REEDS op iets tijdeloos duidt

Jedes Mal beim Hören dieser Übersetzung auf unserer gemeinsamen Vortragsreise im Jahre1988 (Berlin, Freiburg, Bielefeld, Krefeld) hat Oskar ein leichtes Schmunzeln nicht  unterdrücken können. Ursache: der kurze o-Laut im niederländischen 'hondje'.

Über Oskars Tod schreibt Harald Hartung, in den zitierten Aufzeichnungen, was ich schon wusste: 'Er starb bei Freunden in Frankfurt, auf dem Sofa, als er sich vom Buchmessetrubel vor einem Auftritt ausruhen wollte  - wie über der Zeitung eingeschlafen. Das Hündchen seines Gastgebers hielt Wache.'

vrijdag 10 mei 2013

Erinnerung an Oskar Pastior (1)



1987 oder 1988. Wir sind bei einer Dichterlesung im Literarischen Colloquium Berlin, dem schönen Haus am Wannsee. Zu den Lesenden gehört Harald Hartung, Literaturprofessor an der Technischen Universität, der Gedichte vorstellt aus seinem 1986 erschienenem Band Traum im deutschen Museum.
Oskar neigt sich ein wenig mir zu und flüstert: ‘Und das Hündchen heisst tatsächlich [Namen vergessen].’
Es scheint mir in dem Moment eine ironische Kritik an den ‘Realismus’ der Hartungschen Verse, von denen wir gerade eines gehört haben.

Etwa fünfundzwanzig Jahre später blättere ich durch Harald Hartungs gesammelte Gedichte, Aktennotiz meines Engels, und suche das Gedicht mit dem Hund. Und da ist es! Die letzten Zeilen von ‘Stolper Herbst mit Hund’ machen sofort klar, dass dieses Gedicht nicht zu Oskar Pastiors Favoriten gehört haben kann. ‘So ruhig blickt mich der Hund an, sein altes/ tieferes Schauen befragt fraglos den fragenden Herrn’.

Zu meiner jetzigen Überraschung aber war damals auch noch etwas anderes im Spiel. Denn der Hund im Gedicht heisst: Oskar! Hartungs Gedichtanfang lautet: ‘Mein gewöhnlicher Gang wie täglich und Oskar wie üblich/ zog an der Leine und las Marke um Marke am Weg/ wählerisch und genussvoll wie der verständigste Leser’.

Nun nehme ich an, dass Oskar mit seinem Gesäusel auch den humorvollen Gedanken heraufbeschwören wollte, Harald Hartung hätte, in seinem Gedicht, ihn gemeint; Hartungs Gedicht wäre, da am Anfang, eine ironische Darstellung Oskars lyrischer Position als Oulipist (‘an der Leine’). 
Und ich habe mich gefreut.




donderdag 9 mei 2013



TERRAS publiceert mijn vertaling van Oskar Pastior: 'Moeder en zoon met bolbliksem  (1928)'. Met een nawoord over, onder meer, Oskar en de Securitate - de Roemeense geheime dienst ten tijde van het communistisch bewind.

Buurman Salomon en Mevrouw


Ieder jaar aan het begin van de maand mei, de voorjaarsmaand bij uitstek, wegwijzer naar de zomer, ga ik – en gaan waarschijnlijk velen met mij – door een lage en nauwe gang van melancholie. 
4 mei en de dagen daarvoor staan, ook door de gelukkig niet verflauwende inzet van de media, in het teken van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De verschrikkingen waarvoor in laatste instantie geen naam is.
Geen naam. Maar de namen van alle mensen staan gegrift in de palm van Zijn hand, onuitwisbaar, zegt het Boek der Boeken diep ontroerend. Het is wel een heel ander beeld dan dat van de op de onderarm getatoeëerde kampnummers van de nazislachtoffers.
Hun namen moeten terug in de wereld, de geschiedenis van al deze concrete, individuele mensen. Hun massale uitwissing zal niet gelukt mogen zijn. (De grammatica toont hier de gevoelde onmacht. Maar toch.)

Dezer dagen las ik het zojuist verschenen boek Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog van Herman van Rens (Uitgeverij Verloren, Hilversum). De ‘nabijheid’ van de behandelde stof, de genoemde mensen, de informatie over de lotgevallen van zeer concrete individuen uit het eigen dorp, de eigen stad, de eigen streek, is indrukwekkend.

In de achterin het boek opgenomen lijst van slachtoffers, compleet met geboortedatum, geboorteplaats, adres, datum van arrestatie, deportatie en overlijden, plus naam van de plaats waar de dood hen na wegvoering uit Nederland aantrof, las ik de naam Louis Salomon, geboren 16 december 1899. Gearresteerd 21 mei 1942 en waarschijnlijk overleden in juli van dat jaar in Kamp Amersfoort.

Had ik in 1942 gewoond waar ik nu woon, dan was Louis Salomon mijn buurman geweest. Sterker nog: in het huis van buurman Salomon hebben ook mijn vrouw en ik gewoond, van 1972 tot 1976. Onze in 1975 geboren dochter heeft er over de vloer gekropen. In 1976 schoven we een voordeur verder. Een gemakkelijke verhuizing, waar ik voor de grap weleens van zei dat ze onmiskenbaar van zwerversbloed getuigde.

Via het personenregister in het indrukwekkende boek van Herman van Rens kwam ik al snel meer over buurman Louis Salomon te weten.

Louis Salomon was een van de tien joodse mannen die in mei 1942 slachtoffer werden van de eerste grootschalige arrestatie in Limburg. Op last van de Sicherheitspolizei werden ze door de gemeentepolitie uit hun huizen gehaald. ‘Het waren notabele leden van de joodse gemeenschap,’ aldus Van Rens, ‘een advocaat, een fabrikant, enkele grote winkeliers en kooplieden.’ Het betrof een represaillemaatregel. De reden van de arrestatie was ‘het feit dat onbekenden bordjes met het opschrift Voor joden verboden “kwaadwillig” hadden verwijderd.’
Drie van deze mannen werden vrijgelaten omdat ze gemengd (dus met een niet-joodse) gehuwd waren. In hun plaats werden drie andere gearresteerd. Herman van Rens schrijft: ‘In deze groep vond de eerste moord plaats op een Limburgse jood. In juli 1942 werd Louis Salomon in het kamp Amersfoort doodgeknuppeld. Hij was gemengd gehuwd, maar werd verdacht van communistische sympathieën. Daarom was hij niet, zoals drie anderen, vrijgelaten.’ Louis Salomon werd door de SS-er Hugo Hermann Wolf, die onder de gevangenen bekend stond als ‘het Kerstmannetje’, zo hevig geslagen en getrapt dat hij aan de gevolgen daarvan overleed.
De meeste andere leden van de Maastrichtse groep werden vanuit Amersfoort naar Auschwitz gedeporteerd.

Van Rens verwijst naar diverse rechtbankverslagen, die via de databank Historische Kranten van de Koninklijke Bibliotheek gemakkelijk terug te vinden zijn.

Uit Het Vrije Volk van 23 november 1948:

‘Het “Kerstmannetje”, dat eigenlijk Hugo Herman Wolff heet, staat in zijn vaal verschoten SS-uniform voor het Amsterdamse Bijzonder Gerechtshof. Een vijftiger met een snorretje en domme, uitdrukkingsloze ogen. Vele oud-gevangenen van het kamp Amersfoort zijn gekomen om tegen hem te getuigen. Zij zien Wolff met blikken vol haat aan.
Eén getuige is er, die hem voor het eerst ziet. Het is een dame, die de rechters vertellen moet, hoe zij tot de ontdekking kwam, dat haar man in het kamp de dood vond.
Zij begint kalm, maar na enkele zinnen overmeesteren haar het leed van al die jaren en de emotie van dit ogenblik. “En toen is mijn man doodgeknuppeld,” roept zij met overslaande stem uit en moet zolang op een stoel terzijde gaan zitten.
Een jonge mijnwerker, die over ditzelfde geval moet vertellen, draait zenuwachtig de ogen van Wolf af. Zijn woorden zijn overstaanbaar. Ten slotte staat hij alleen nog maar te huilen. Op de gang gaat hij kalmeren.
Volgende getuige. Weer over hetzelfde geval. “Als deze dame de zaal uitgaat, anders kan ik geen inlichtingen geven,” zegt hij.
De president weet de vrouw van de vermoorde gevangene te overtuigen, dat het beter is, dat zij niet alle gruwelijke bijzonderheden hoort; zij verlaat de zaal.
Het blijkt dan, dat het slachtoffer, een Jood, zonder aanleiding zó lang was geknuppeld, dat hij als een bloederige massa tegen het prikkeldraad bleef liggen, waar hij nog eens tegen het hoofd werd getrapt. Dader: het Kerstmannetje, dat als hoofd van het “Jodencommando” een bijzondere vaardigheid in de meest gevarieerde kwellingen had ontwikkeld.
Dan wordt de dame weer binnengeleid. De president wil haar in een paar woorden meedelen, wat er tijdens haar afwezigheid is gebeurd: “De verdachte heeft toegegeven, dat het wel mogelijk is, wat de getuigen hebben verklaard, namelijk dat uw man zo geslagen en getrapt is, dat hij er de volgende dag aan overleed.” Maar reeds zakt de vrouw voorover op het getuigenhekje en enige minuten lang klinkt er niets anders in de rechtszaal dan het klaaglijk gehuil van de getuige. Zelfs op de publieke tribune is het doodstil. De rechters kijken op hun vingers.
Ten einde raad laat de president zijn secretaresse roepen, die de getuige naar buiten leidt en een glas water zal geven. Als zij achter Wolff langs loopt, hamert de vrouw hem met de vuisten op het bijna kale hoofd tot de parketwachter tussenbeiden komt. Wolff is stokstijf op zijn plaats blijven staan.’
Het Nieuwsblad van Friesland (26 november) spreekt van ‘drie harde klappen’.

Namen: in het Nieuwsblad van het Noorden van dezelfde dag wordt mevrouw Salomon aangeduid als mevrouw S.-M.
Wolf, timmerman van beroep, heet in de diverse verslagen nu eens Wolf, dan weer Wolff. De naam ‘het Kerstmannetje’ kreeg hij volgens De Heerenveensche Koerier  van 25 november 1948 van de gevangenen. ‘Wolf was leider van het “bos-commando”, dat tot taak had, percelen bos te rooien. Dikwijls is het toen voorgekomen, dat Wolf met jonge dennebomen over de schouder naar het kamp ging. Daarom noemden de gevangenen hem “Kerstmannetje”.’

Tegen hem en de andere Amersfoortse kampbeulen die terechtstonden, onder wie de beruchte Kotälla (later bekend als een van de Vier van Breda) werd de doodstraf geëist. Het Kerstmannetje werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.