donderdag 4 oktober 2018

Aantekeningen van Jan Hanlo in zijn handexemplaar van de Verzamelde gedichten (1958)



Ter voorbereiding van een aan Jan Hanlo te wijden tentoonstelling, zomer 2019 in Museum Land van Valkenburg, wanneer het vijftig jaar geleden zal zijn dat de dichter in Maastricht overleed aan de gevolgen van een zwaar ongeluk met zijn motorfiets op de Rasberg in Berg en Terblijt, bladerde ik in het Literatuurmuseum door zijn handexemplaar van de Verzamelde gedichten (eerste druk, 1958). Ik vond er een paar interessante aantekeningen in.

graven

Zo heeft Hanlo in de marge van het gedicht ‘graven’ nauwkeurig aangetekend welk metrisch schema hij daarin gevolgd heeft. De vier strofen waaruit het vers bestaat zijn achtereenvolgens opgebouwd uit:
I    5 jamben / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4 trocheeën
II   5 jamben / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4 trocheeën
III  5 trocheeën / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4 trocheeën
IV  5 jamben / 5 jamben / 4 trocheeën / 4 trocheeën

Een zuiver formele kwestie dus, die hem kennelijk voldoende interesseerde om er een aantekening over te maken.[1] Bij de voorlaatste regel (‘men hoort er ’s nachts de roep der uilen’) noteerde hij als mogelijk alternatief voor ‘der’: van. Dit werd ook weer doorgestreept.


Het Riet

In het gedicht ‘Het Riet’ is op zeker moment sprake van ‘dassen’ met ‘hun witte oogstreep’. Met zwarte balpen schreef Hanlo naast deze regel: zwarte. Dat is ongetwijfeld een verbetering wanneer het gaat om de beschrijving van de Ursus meles. Wikipedia: ‘Op de kop lopen twee brede zwarte strepen, van de snuit via de ogen naar de oren en het achterhoofd.’


Twee benepen vragen

Bij het gedicht ‘Twee benepen vragen die al een twintigtal jaren niet van mij willen scheiden – in het engels’, gebaseerd op een brief die hij aan Albert Einstein had geschreven met ideeën over de zwaartekracht (als een vorm van druk in plaats van aantrekking), bedacht hij een alternatieve formulering voor de regel ‘being objects intercepting pressure’, en wel: being screens that intercept pressure (het gaat hier over ‘celestial bodies / any substance / and in its peculiar way a magnet’).
Het woord ‘objects’ wordt hier dus gepreciseerd als: screens: schermen die de druk tegenhouden.

Onder het gedicht schreef Hanlo:

Misschien pleit voor mijn idee dat “aantrekkingskracht” door geen enkel materiaal te isoleren is.
Als er zulk een materiaal bestond, zou men gemakkelijk (ook met een magneet) een perpetuum mobile kunnen maken.

Over de natuurkundige interessen van de dichter komt de lezer van de biografie die Hans Renders over Hanlo schreef, Zo meen ik dat ook jij bent (1998), overigens in het geheel niets te weten.[2]


Kouwetenendokter

Bij dit misschien wel merkwaardigste van alle Hanlogedichten noteerde de dichter:

In een brief aan Mai woensdagavond 24-11-49:
                                                                     23
“kouwe tenen-dokter nee, warme
tenen-dokter. Kouwe, nee warme,
nee kouwe tenen dokter, nee warme
tenen dokter.”

Een brief van Hanlo aan zijn moeder gedateerd woensdag 23 november 1949 is helaas niet te vinden in de tweedelige Brieven-editie (1989). Veel verder komen we met deze aantekening dus niet.


Tevredenheidsgedicht

Bij het 'voor J. v. H.', dat wil zegen voor Jacques van Hattum geschreven 'Tevredenheidsgedicht' staat, cursief gezet, een motto:

'In de verbeelding is de werkelijkheid een schim
In de werkelijkheid is de verbeelding een schim'

Boven en terzijde van de titel schreef Hanlo met pen:

de werkelijkheid is de
droom van de droom.
(als men droomt
dan droomt men
de werkelijkheid).


Jossie

Onder het gedicht ‘Jossie’(‘Jossie lief Jossie. Klein Jossie. Goed Jossie.’ enz.) schreef Hanlo:

zie Braak 3
juli ’50 fragment
Bert Schierbeek’s
Boek IK bl 57 onderaan
               Braak (lief)

Hanlo schreef zijn liefdesgedicht voor Jossie vroeg in 1950. Zijn verwijzing betreft het
tijdschrift Braak, 1e jaargang nr. 3, onder redactie van Remco Campert, H.R. Kousbroek Jr., Lucebert en Bert Schierbeek. 
De passage uit Schierbeeks bijdrage waarnaar Hanlo verwijst, moet Hanlo getroffen hebben als verwant aan zijn ‘Jossie’-gedicht:

‘Ik heb je lief, ik heb je hals lief en je ogen lief en je tenen lief en wat er tussen lief en er boven lief en er onder lief en ik heb je lijf lief en wat er boven je hoofd staat lief en heb de angel mijn hart dit mes lief dat ik lief ben mijn hart jouw hart en...’[3]



[1] Over inhoudelijke aspecten van ‘graven’ heb ik geschreven in het opstel ‘”Wanneer ik anders was”. Over enkele gedichten van Jan Hanlo’, voor het eerst gepubliceerd in De eerste stem. Een album voor Kees Fens. Amsterdam, Querido 1994; herdrukt in Wiel Kusters, Dit nog, ook dit. Essays over poëzie en proza. Amsterdam, Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2012.

[2] Wie hiervoor belangstelling heeft, kan voorlopig terecht bij mijn artikel ‘Poëzie, fysica en theodicee bij Jan Hanlo (1912-1969), Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 117 (2001) 1, 342-356. Raadpleegbaar via  https://www.dbnl.org/tekst/_tij003200101_01/_tij003200101_01_0027.php

[3] Terug te vinden in Bert Schierbeek, Het boek Ik. Amsterdam, De Bezige Bij, 1969 (vijfde druk), 58.