Ook dit breekt zich nu baan: een angst voor hoop,
onnodige twijfel die zich langzaam aan
verspreidt, met als van gif een grif verloop.
Nog even en het leven komt tot staan.
Het vuur lijkt altijd slimmer dan zijn rook,
die sla je weg (zie hoe ik hier gebaar),
maar doven is dat niet: je bent de pook.
(Mijn ogen prikken – als de naald een blaar.)
Keer in. En strooi geen vonken in het rond,
want alle vlees is brandbaar als het gras,
waarin je je bedauwd geboren vond.
Vergeet een dood waarvan je niet genas,
de navelstreng je allerlangste lont.
Er blaast straks iemand vonken uit je as.