vrijdag 29 augustus 2014

Vandaag in Boekenpost

Klik op de afbeelding om deze te vergroten
 

Mijn uitgever stuurt mij een recensie toe uit het augustusnummer van het opinieblad Volzin. Het is een bespreking van Mijn versnipperd bestaan. Het leven van Kees Fens 1929-2008.

"Biograaf Kusters, die een prachtig boek schreef, moet op Fens lijken: een man van bewondering en melancholie.(JvH)" Lezen

zondag 24 augustus 2014

Tango

Toen ik Toon Hermans voor de eerste keer ontmoette in zijn huis in Bosch en Duin had hij een baard en droeg hij een petje. Mieke, zijn assistente, liet me binnen. Op datzelfde moment, perfect getimed, kwam Toon vanuit een kamer de gang in lopen, ernstig, zwijgend, met langzame tred, alsof hij meeliep in een processie. Hij hield een palmpasenstok omhoog. Met zijn blik quasi op oneindig sloeg hij, als in trance, linksaf, mij tegemoet. Toen was daar zijn lach als begroeting.
Het was een moelijke tijd voor Toon. De dood van zijn vrouw Rietje, in 1990, zat hem na jaren nog wreed in de botten. Misschien liet zijn baard van die gevoelens naar buiten komen – zoals dat wel vaker het geval is bij mannen die tijdelijk een baard laten staan. Er was hem iets overkomen dat zijn wereld voorgoed had veranderd. Iets waartegenover hij machteloos stond. Hij leefde in een blijvende leegte. Die baard, die hem zo anders maakte, verried daar iets van. Hij kon zijn Rietje niet meer vinden, maar ook zichzelf niet meer wanneer hij in de spiegel keek. Dat laatste wilde hij misschien ook zo. Hij kon niet meer de oude zijn nu hij Rietje niet meer bij zich had. Maar hij deed zijn best.
Bij een volgend bezoek – Toon zat zoals wel vaker op zijn hometrainer onder het afdakje boven de voordeur en fietste zijn kilometers in de leegte toen ik aankwam – was zijn baard verdwenen. Ik heb er niets over gezegd, niets over gevraagd. We spraken weer over zijn werk en over zijn nieuwe gedichten en teksten voor liedjes. Hij vertelde een kostelijk verhaal met het jiddische (?) woord 'unbeschrien' erin. Het ging over een psychiater, de anekdote zelf ben ik vergeten. Unbeschrien betekent zoiets als onopgemerkt.
Mieke zorgde wanneer er bezoek kwam voor de lunch. Op een keer bleek er iets misgegaan in hun gezamenlijke agenda en was zij er niet.Toon toonde zich totaal onthand. Hij zocht in alle kastjes en hoekjes en vond een rol koekjes. We ontleedden het vreemde woord 'mariakaakjes' en dronken daar een glas water bij. Toon maakte een foto van de goede gaven vóór ons op de kale tafel en zei dat het onderschrift moest luiden: 'Twee Limburgers nemen het er eens goed van.'
Wanneer ons gesprek langer leek te gaan duren dan de voor de lunch uitgetrokken tijd, ging hij een uurtje naar bed voor we de draad weer oppakten. Van mij verwachtte hij dan dat ik ook even ging liggen, op een stretcher in een kamertje met boeken. Vreemde momenten waren dat: stilte in huis, en ergens daarboven lag Toon. Toon die de leeftijd had van mijn moeder.
Op een keer was Gé Reinders op bezoek. We bleven langer dan gebruikelijk en keken met Toon naar voetbal op de televisie.
Een van de laatste keren dat ik bij hem was, bleek Mieke opnieuw afwezig. Toon wilde tegen het einde van de middag met me gaan eten in De Hoefslag. Hij reed ons daar in zijn Mercedes naartoe. Een wonderlijke langzame autorit, bijna stapvoets, over de wegen van Bosch en Duin. In het restaurant werd hij met alle egards ontvangen. Men wist ook wat hij wilde: niets dan een voorgerecht, met veel sla eroverheen. Óver zijn eten inderdaad, als een bladerdakje.
Een paar dagen geleden heb ik hier iets verteld over een tekst die ik voor hem had geschreven: het gedicht 'Hoe vaak', over de doodsangst die hij ervoer vlak voor hij het toneel op moest. Ik had, beken ik nu, één keer eerder iets voor hem gemaakt. Maar ook die tekst kon hij niet zingen, zei hij. Het greep hem te zeer aan en misschien was ik in mijn gedicht ook iets te dichtbij gekomen. Dat wil zeggen: te dicht bij zijn verdriet, zijn hevige gevoelens van gemis. Ik had er onmiddellijk spijt van dat ik het hem had willen laten lezen. Toon zat hier niet op te wachten. 'Maar je moet dit wel bewaren,' zei hij.
Het gedicht heet 'Tango'.
Ik speel daarin met de uitdrukking 'it takes two to tango'.
Maar die tweede is er niet meer...

TANGO

Ik dans een tango, maar ik kan niet dansen
Ik heb mijn benen wel, maar jou heb ik hier niet
Toch dans ik nou, want dat verhoogt mijn kansen,
mijn kans op jou – als jij me bezig ziet

Als jij me bezig ziet, dan doe je vast wel mee
Je springt me bij, want dat heb je toch steeds gedaan?
Geen 'Tearoom tango', liever 'Thee voor twee'
Ik begin alvast, want anders blijf ik staan

Als ik blijf staan, dan staat mijn hart ook stil
Mijn hart dat slaat omdat ik van je houd
Mijn hart springt op, omdat het dansen wil
En mijn twee armen hier, dat zijn ook die van jou

Ik dans de tango en jij danst met mij
We dansten vroeger net zoals vandaag
Zat ik soms klem, dan danste jij mij vrij
Zat ik omhoog, je danste mij omlaag

Wij dansen weer precies zoals het was
Ik sta weer met vier benen op de grond
Ik houd ons met mijn armen stevig vast
Ik kus je met mijn ziel en met mijn mond




zaterdag 23 augustus 2014

Hoe vaak

Ik denk dikwijls aan Toon Hermans, en niet alleen als ik een liedje of conference van hem hoor. In 1997 en 1998 ging ik geregeld bij hem op bezoek in Bosch en Duin, waar hij mij ontving aan de beroemde keukentafel. Er moest worden geluncht en naar verhalen geluisterd, waarbij veel werd gelachen. Daarna wilde hij soms met me over teksten praten die hij had geschreven, of beter: die hij via een dictafoontje waarmee hij door de tuin wandelde aan zijn assistente, Mieke van Eeuwijk, had toevertrouwd om uit te tikken. Toon wilde weer het theater in, dat wil zeggen met liedjes in kleine zalen optreden. Hij droomde van kleine poëtische voorstellingen, waarop hij zich niet meer zoals vroeger lang van tevoren op moest vastleggen. Klein maar fijn, zogezegd, vooral voor zijn eigen genoegen. Zonder de spanningen die zijn grote shows jarenlang hadden opgeleverd. En over die nieuwe liedjes, de teksten daarvan, die voortdurend uit hem opborrelden, wilde hij graag praten. Commentaar, suggesties, hulp bij het verfijnen van zijn invallen, dat was wat hij van mij vroeg. Toen hij opbelde, de eerste keer, met de vraag of ik niet eens langs wilde komen, dan konden we samen een boterham eten, was ik daarover verbaasd. Ik kon nauwelijks geloven dat ik hem aan de telefoon had en dat hij me uitnodigde voor een ontmoeting. Hij was, met Godfried Bomans, de held van mijn jeugd. Waarom zou ik het niet zo noemen?
Zijn nieuwe teksten stuurde Mieke me meestal per fax, van Toons kanttekeningen in handschrift voorzien. Het is een aardige stapel geworden. Veel nooit gerealiseerde liedjes. Het leek erop dat hij vooral het werken eraan fijn vond en dat ook die kleine zaaltjes hem hoe langer hoe minder trokken.
Nadat hij me een keer had verteld over zijn in al die jaren van optreden nooit verdwenen angst om op te komen – echte doodsangst bijna, maar wanneer de voorstelling eenmaal begonnen was, ging die al heel snel over – heb ik het gewaagd daarover uit eigen beweging een liedtekst te schrijven. Natuurlijk had ik de stille hoop dat hij die ooit zou zingen, of in ieder geval dat hij hem mooi zou vinden. Maar Toon zong nooit andermans teksten en dus ook deze niet. Wel belde hij op, om met zachte stem te zeggen dat hij om die regels, waarin ik me in hem had proberen te verplaatsen, had gehuild.
Dit is die tekst. Toon richt zich daarin tot zijn publiek uit vele jaren.

HOE VAAK

Hoe vaak heb ik de zon bezongen
ook al zat de hemel dicht
ieder wolkje uitgewrongen
want zo worden wolkjes licht

Hoe vaak heb ik de clown gespeeld
ook zonder gekke neus en pruik
maar hoe vertekend was dat beeld
weemoed jankte in mijn buik

Hoe vaak heb je om mij geschaterd
gekke tranen waren dat
jouw zorgen heb ik steeds verwaterd
maar in mijzelf zat soms de klad

In het circus staat de angst te lezen
op het gezicht van wie de leeuwen temt
maar de muziek begint en er is niks te vrezen
dat is de wijsheid die het circus kent

En als ik jou de zon beloofde
terwijl het regende op mijn dak
dan hoopte ik dat je mij geloofde
– als ik de zon de lucht in stak

Je dacht misschien: dat is maar show
je dacht misschien: meent ie dat echt?
geeft ie ons de zon cadeau?
maar ik heb nooit te veel gezegd

Vaak stond ik achter het gordijn
de bibberasie in mijn knoken
zo klein als je maar klein kunt zijn
mijn angst heb je nog nooit geroken

Maar als ik het doek omhoog zag gaan
begon het me langzaam weer te dagen
en als ik in het licht ging staan
kwam er een einde aan het knagen

En de muziek die liefde is
die blies mij adem in mijn longen
en jouw applaus en mijn gemis
die hebben om het hardst gezongen

En ging het doek na uren dicht
dan stond de hemel voor mij open
dan had het licht mij opgericht
dan kon ik naar de sterren lopen




Deze tekst is ook te vinden op mijn Facebookpagina, datum 22 augustus 2014.  Daar kan men ook reageren. 

zondag 17 augustus 2014


Gramophone DB 4930

Ik hoor in rood Ravel en eer 'k het merk,
bol ik mijn wangen en bugel ik mee
met onvolkomen glans, maar even sterk
een der fanfares uit Daphnis en Chloé.

't Is uit. Ik glimlach om mijn prille waan
te menen, dat ik fel heb meegedaan.
Wat is dit nu ook eigenlijk geweest
wel anders dan een kort en simpel feest,
te blazen voor 'n denkbeeldige compagnie,
als ik in vermiljoen de dingen zie?


Pierre Kemp, 11 februari 1940

(gepubliceerd in Phototropen en noctophilen, 1947)


PK in 1940, collage WK



Bril van Kemp


Uit mijn verzameling: het brilletje van de jonge Pierre Kemp, zoals dat ook te zien is op een getekend zelfportret uit de hete zomer van 1911. PK was toen 24 jaar. Het portret is te vinden in mijn biografie van de dichter: Pierre Kemp, een leven. Nijmegen, Vantilt, 2010.