Sommige mensen lossen graag kruiswoordpuzzels op,
andere cryptogrammen.
Dat is niets voor mij.
Wat ik wel graag doe, is binnen het uur een
gedicht schrijven aan de hand van rijmwoorden die door een andere dichter
worden aangereikt.
Vanochtend deed ik dat met als uitgangspunt het
gedicht ‘De hoed’ van S. Vestdijk. Het was een willekeurige keuze. Bladerend in
de Nagelaten gedichten zocht ik, door
mijn oogharen kijkend, een sonnet en noteerde zonder het gedicht te lezen vlug
de rijmwoorden.
Dit waren de woorden waarmee ik het vandaag moest
doen:
wég / last / gast / aangezegd / vast /neergelegd /
eg / was / kind’ren / goed / hind’ren / ópspringt / hoed / wringt
Ik besloot de accenten op ‘wég’ en ‘ópspringt’ te
schrappen en ‘kind’ren’ en ‘hindr’en’ te schrijven als kinderen en hinderen.
Toen schreef ik, het pad van Vestdijks rijmwoorden volgend:
BERM
Je koos steeds voor de ingeslagen weg
terwijl je daar al líep, jezelf tot last.
Op weg naar waar je blijven wou als gast,
al was jou je vertrek al aangezegd.
In ergens zíjn geloofde je nog vast.
Bestemming was in voortgang neergelegd,
want waar je keek: de geultjes van een eg
(terwijl geen zaaier te bekennen was).
Als je niet werd zoals de kinderen,
kwam alles in de avond wel weer goed.
Dan kon geen vader je nog hinderen.
Maar ik zie plots hoe je de berm opspringt:
een schaap ontvlucht de kudde die ik hoed.
Een zin, een woord dat zich naar vrijheid
wringt.
Ben je nieuwsgierig naar het oorspronkelijke
gedicht van Vestdijk?
Het dateert uit maart 1932.
Hier is het.
DE HOED
Hij liet
zijn kind’ren en zijn schulden wég
En sprak van
mindr’e en van and’re last,
Drie uren
lang was ik zijn liefste gast,
Toen werd er
weer een koopman aangezegd.
Ik zag, dat
hij het goed had, zich bij ’t vast
Bestaan als
in een hok had neergelegd.
Zijn ketting
dacht hij nuttig als een eg,
En sleepte
hem niet meer dan noodig was. –
Ik haat zijn
vrouw niet en zijn beide kind’ren,
Want die
instincten zijn mij veel te goed
Om te
verwerpen; ’t kan mij ook niet hind’ren,
Dat hij
voortdurend oplet, opzit, ópspringt:
Het maakt
hem levendig!... Maar ‘k háat zijn hoed,
Dien hij
afborstelt voor hij ‘m op zijn kop wringt.
(S. Vestdijk, Nagelaten
gedichten. Bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M. van Vliet)