donderdag 9 mei 2013

Buurman Salomon en Mevrouw


Ieder jaar aan het begin van de maand mei, de voorjaarsmaand bij uitstek, wegwijzer naar de zomer, ga ik – en gaan waarschijnlijk velen met mij – door een lage en nauwe gang van melancholie. 
4 mei en de dagen daarvoor staan, ook door de gelukkig niet verflauwende inzet van de media, in het teken van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De verschrikkingen waarvoor in laatste instantie geen naam is.
Geen naam. Maar de namen van alle mensen staan gegrift in de palm van Zijn hand, onuitwisbaar, zegt het Boek der Boeken diep ontroerend. Het is wel een heel ander beeld dan dat van de op de onderarm getatoeëerde kampnummers van de nazislachtoffers.
Hun namen moeten terug in de wereld, de geschiedenis van al deze concrete, individuele mensen. Hun massale uitwissing zal niet gelukt mogen zijn. (De grammatica toont hier de gevoelde onmacht. Maar toch.)

Dezer dagen las ik het zojuist verschenen boek Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog van Herman van Rens (Uitgeverij Verloren, Hilversum). De ‘nabijheid’ van de behandelde stof, de genoemde mensen, de informatie over de lotgevallen van zeer concrete individuen uit het eigen dorp, de eigen stad, de eigen streek, is indrukwekkend.

In de achterin het boek opgenomen lijst van slachtoffers, compleet met geboortedatum, geboorteplaats, adres, datum van arrestatie, deportatie en overlijden, plus naam van de plaats waar de dood hen na wegvoering uit Nederland aantrof, las ik de naam Louis Salomon, geboren 16 december 1899. Gearresteerd 21 mei 1942 en waarschijnlijk overleden in juli van dat jaar in Kamp Amersfoort.

Had ik in 1942 gewoond waar ik nu woon, dan was Louis Salomon mijn buurman geweest. Sterker nog: in het huis van buurman Salomon hebben ook mijn vrouw en ik gewoond, van 1972 tot 1976. Onze in 1975 geboren dochter heeft er over de vloer gekropen. In 1976 schoven we een voordeur verder. Een gemakkelijke verhuizing, waar ik voor de grap weleens van zei dat ze onmiskenbaar van zwerversbloed getuigde.

Via het personenregister in het indrukwekkende boek van Herman van Rens kwam ik al snel meer over buurman Louis Salomon te weten.

Louis Salomon was een van de tien joodse mannen die in mei 1942 slachtoffer werden van de eerste grootschalige arrestatie in Limburg. Op last van de Sicherheitspolizei werden ze door de gemeentepolitie uit hun huizen gehaald. ‘Het waren notabele leden van de joodse gemeenschap,’ aldus Van Rens, ‘een advocaat, een fabrikant, enkele grote winkeliers en kooplieden.’ Het betrof een represaillemaatregel. De reden van de arrestatie was ‘het feit dat onbekenden bordjes met het opschrift Voor joden verboden “kwaadwillig” hadden verwijderd.’
Drie van deze mannen werden vrijgelaten omdat ze gemengd (dus met een niet-joodse) gehuwd waren. In hun plaats werden drie andere gearresteerd. Herman van Rens schrijft: ‘In deze groep vond de eerste moord plaats op een Limburgse jood. In juli 1942 werd Louis Salomon in het kamp Amersfoort doodgeknuppeld. Hij was gemengd gehuwd, maar werd verdacht van communistische sympathieën. Daarom was hij niet, zoals drie anderen, vrijgelaten.’ Louis Salomon werd door de SS-er Hugo Hermann Wolf, die onder de gevangenen bekend stond als ‘het Kerstmannetje’, zo hevig geslagen en getrapt dat hij aan de gevolgen daarvan overleed.
De meeste andere leden van de Maastrichtse groep werden vanuit Amersfoort naar Auschwitz gedeporteerd.

Van Rens verwijst naar diverse rechtbankverslagen, die via de databank Historische Kranten van de Koninklijke Bibliotheek gemakkelijk terug te vinden zijn.

Uit Het Vrije Volk van 23 november 1948:

‘Het “Kerstmannetje”, dat eigenlijk Hugo Herman Wolff heet, staat in zijn vaal verschoten SS-uniform voor het Amsterdamse Bijzonder Gerechtshof. Een vijftiger met een snorretje en domme, uitdrukkingsloze ogen. Vele oud-gevangenen van het kamp Amersfoort zijn gekomen om tegen hem te getuigen. Zij zien Wolff met blikken vol haat aan.
Eén getuige is er, die hem voor het eerst ziet. Het is een dame, die de rechters vertellen moet, hoe zij tot de ontdekking kwam, dat haar man in het kamp de dood vond.
Zij begint kalm, maar na enkele zinnen overmeesteren haar het leed van al die jaren en de emotie van dit ogenblik. “En toen is mijn man doodgeknuppeld,” roept zij met overslaande stem uit en moet zolang op een stoel terzijde gaan zitten.
Een jonge mijnwerker, die over ditzelfde geval moet vertellen, draait zenuwachtig de ogen van Wolf af. Zijn woorden zijn overstaanbaar. Ten slotte staat hij alleen nog maar te huilen. Op de gang gaat hij kalmeren.
Volgende getuige. Weer over hetzelfde geval. “Als deze dame de zaal uitgaat, anders kan ik geen inlichtingen geven,” zegt hij.
De president weet de vrouw van de vermoorde gevangene te overtuigen, dat het beter is, dat zij niet alle gruwelijke bijzonderheden hoort; zij verlaat de zaal.
Het blijkt dan, dat het slachtoffer, een Jood, zonder aanleiding zó lang was geknuppeld, dat hij als een bloederige massa tegen het prikkeldraad bleef liggen, waar hij nog eens tegen het hoofd werd getrapt. Dader: het Kerstmannetje, dat als hoofd van het “Jodencommando” een bijzondere vaardigheid in de meest gevarieerde kwellingen had ontwikkeld.
Dan wordt de dame weer binnengeleid. De president wil haar in een paar woorden meedelen, wat er tijdens haar afwezigheid is gebeurd: “De verdachte heeft toegegeven, dat het wel mogelijk is, wat de getuigen hebben verklaard, namelijk dat uw man zo geslagen en getrapt is, dat hij er de volgende dag aan overleed.” Maar reeds zakt de vrouw voorover op het getuigenhekje en enige minuten lang klinkt er niets anders in de rechtszaal dan het klaaglijk gehuil van de getuige. Zelfs op de publieke tribune is het doodstil. De rechters kijken op hun vingers.
Ten einde raad laat de president zijn secretaresse roepen, die de getuige naar buiten leidt en een glas water zal geven. Als zij achter Wolff langs loopt, hamert de vrouw hem met de vuisten op het bijna kale hoofd tot de parketwachter tussenbeiden komt. Wolff is stokstijf op zijn plaats blijven staan.’
Het Nieuwsblad van Friesland (26 november) spreekt van ‘drie harde klappen’.

Namen: in het Nieuwsblad van het Noorden van dezelfde dag wordt mevrouw Salomon aangeduid als mevrouw S.-M.
Wolf, timmerman van beroep, heet in de diverse verslagen nu eens Wolf, dan weer Wolff. De naam ‘het Kerstmannetje’ kreeg hij volgens De Heerenveensche Koerier  van 25 november 1948 van de gevangenen. ‘Wolf was leider van het “bos-commando”, dat tot taak had, percelen bos te rooien. Dikwijls is het toen voorgekomen, dat Wolf met jonge dennebomen over de schouder naar het kamp ging. Daarom noemden de gevangenen hem “Kerstmannetje”.’

Tegen hem en de andere Amersfoortse kampbeulen die terechtstonden, onder wie de beruchte Kotälla (later bekend als een van de Vier van Breda) werd de doodstraf geëist. Het Kerstmannetje werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.




woensdag 24 april 2013

Illegale liedje

Die illegale
ken ik van bale
kunnen geen tale
ze blijven maar klitte
tussen de witten
laat ze niet zitten
het bennen boeve
ga ze aftróéven
die illegalen
ga ze ophálen
het is een zootje
thuis in een bootje!

dinsdag 23 april 2013

Elieteliedje



Ja de elite zijn hoge pieten

Die kennen graaien

Naar dikke tieten

Die ken je naaien

En van genieten

Nog effe zwaaien

En dan maar maaien

En dan maar schieten

Och laamar waaien


Retegoed he?

zaterdag 20 april 2013

Op Het Moment, literair magazine on line, een herpublicatie van mijn essay Tegen de verstening, tegen het gruis. Enkele gedachten over cultuur. Lees het hier.

dinsdag 16 april 2013

Leeskunst in Kerkrade


Overmorgen, donderdag 18 april, word ik in boekhandel LeesKunst d'r Schönefeld in Kerkrade van 19 tot 20 uur door Ben van Melick aan de tand gevoeld over In en onder het dorp en over 35 jaar boeken publiceren. Interview, voorlezen, signeren.

donderdag 11 april 2013

Vlucht (studie) nr. 2


Literair magazine HET MOMENT on line!
Nieuw werk van H.C. ten Berge, Mark Boog, Peter van Lier, Cyrille Offermans, Leo Vroman en anderen. Beeldend werk van Hans de Wit, muziek van Jacob ter Veldhuis.



Lees, kijk en luister hier

vrijdag 29 maart 2013


Leben und Schreiben mit der Kohle
Dichter Wiel Kusters veröffentlicht Erinnerungen an seine Jugend in Kerkrade.
'In en onder het dorp': Kindheid an der Kohlehalde
Aachener Zeitung, 28. März 2013
Aanstaande donderdag, 4 april, in Maastricht: Letters bij de lunch

Zondag 7 april in Nijmegen: Ontmoet de dichter, afl. 1



donderdag 28 maart 2013

Naar Pasen

Ik zit 's avonds voor mijn botten
in de spiegel naast het bed.
Het kan mij niet zoveel verrotten,
ik heb de wekker al gezet.


dinsdag 19 maart 2013

Lentewandeling, bovengronds

Een literaire wandeling door Spekholzerheide, georganiseerd door Theater Landgraaf voor lezers van In en onder het dorp.
Zaterdagmiddag 20 april aanstaande.

Na 40.000 exemplaren een nieuw, kunstzinnig omslag voor In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg?

Liever niet, er gaat niets boven het ontwerp van Piet Gerards, met die anno 2013 bijna surrealistisch aandoende foto uit Spekholzerheide.

vrijdag 8 maart 2013

Ons Erfdeel over 'Dit nog, ook dit'


Aangenaam verrast door de bespreking van 'Dit nog, ook dit' door Koen Rymenants in Ons Erfdeel, nummer 1 van jaargang 2013 (februari).

Lees de recensie hier.

woensdag 6 maart 2013


Het is een bijzondere ervaring, een van je gedichten in het openbaar opnieuw te zien ontstaan. Het overkomt mij en mijn gedicht ‘Bordenhal’, in 2000 geschreven voor een van de buitenmuren van het toenmalige Derlon Theater in Maastricht, het vaste podium van theatergroep Het Vervolg dat in  mei van dat jaar in gebruik werd genomen.


In de loop der jaren was het gedicht, althans het letterbeeld, sterk verweerd geraakt; ten slotte was het vrijwel onleesbaar geworden. Op zich was ook dat een mooi, enigszins melancholisch proces.


Nu echter wordt het met vaste hand opnieuw op de muur geschreven van de Bordenhal, de thuisbasis van Toneelgroep Maastricht.
De foto's zijn van afgelopen maandag, dinsdag en vandaag.



vrijdag 1 maart 2013

Aantekeningen over mijn moedertaal


Ik ben opgegroeid in het Kerkraads. De klanken en woorden daarvan waren mij in mijn kindertijd, en ook nog lang daarna, fysiek en mentaal het meest nabij. Zij gaven op de meest vanzelfsprekende wijze vorm en betekenis aan mijn wereld.
Na de dood van mijn broer, die de enige was met wie ik nog Kerkraads sprak, heb ik me voorgenomen af en toe eens een woord uit mijn moedertaal tegen het licht te houden.

Onder het motto Woa sjwaam is, doa is óch vuur (waar rook is, is vuur) begin ik met een etymologische overpeinzing. Het speuren naar de oorsprong en geschiedenis van onze woorden schept ruimte rond die woorden. Dat graven in de taal, op zoek naar oudere lagen, heeft iets paradoxaals. Woorden komen er als nieuw uit tevoorschijn. Het effect is verwondering.

Het Kerkraadse woord voor (Nederlands) ‘rook’  en (Hoogduits) ‘Rauch’ is sjwaam, zie hierboven. De letters sj staan voor een brede stemloze sisklank. Andere Limburgse dialecten kennen het woord als zjwaam (zj klinkt als in het Franse Jean).

De etymologie van sjwaam heeft anders dan die van ‘rook’ en ‘Rauch’ duidelijk niets met ‘ruiken’ te maken. Maar welke verwantschapsbetrekkingen heeft sjwaam dan wel?

Ik veronderstel dat we die moeten zoeken in en rond het Nederlandse woord zweem. Van Dale omschrijft ‘zweem’ als: ‘lichte schijn, aanduiding, spoor of lichte graad’ van iets: een zweem van hoop, een zweempje ironie. In het voetspoor van het Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (onder neerlandici bekend als Franck-Van Wijk-Van Haeringen) noteert Van Dale als oudere betekenis: ‘het vlug over iets heen glijden’ en voegt daaraan toe, dat behoort tot de met zw anlautende (beginnende) woorden die de betekenis ‘zwaaien’ hebben, zoals zweep, zweven, zwieren, zwijmen.

Het Kerkraadse sjwaam (met het lidwoord d’r), dat ook '(water)damp' kan betekenen, heeft vermoedelijk dus als verzonken betekeniselement: vlugge en vluchtige beweging over iets heen. Waarbij de beweging zich met (een schijn van) leven laat associëren en de vluchtigheid vergankelijkheid impliceert: Spes mea fumus est (mijn rook is hoop, of: mijn hoop is rook), zoals de titel luidt van een sonnet van Willem Godschalck van Focquenbroch over het roken van tabak.

De woorden ‘rook’ en ‘Rauch’, die familie zijn van ‘ruiken’ respectievelijk ‘riechen’,  dragen het betekeniselement ‘vlug over iets heen glijden’ niet met zich mee. Maar het verschijnsel rook wordt natuurlijk ook als het ‘rook’ of ‘Rauch’ heet met ‘beweging’ geassocieerd. En soms zelfs nadrukkelijk met leven, in weerwil van een ook onmiddellijk opduikend vergankelijkheidsbesef. Zoals in dit mooie kleine gedicht van Bertolt Brecht:

Der Rauch

Das kleine Haus unter Bäumen am See.
Vom Dach steigt Rauch.
Fehlte er
Wie trostlos dann wären
Haus, Bäume und See.

In een kort commentaar op dit gedicht schrijft Jan Knopf:

Durch den Rauch kommt Bewegung ins zunächst ganz statische Bild, und Bewegung deutet auf Lebendiges, deutet darauf, dass das Haus bewohnt ist. Er steht nicht für Vergängliches, sondern für Leben. 

(Bertolt Brechts Buckower Elegien. Mit Kommentaren von Jan Knopf. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1986).


maandag 25 februari 2013


Ondiep

Zij groeven hem een ondiep graf
om uit te groeien, omhoog en omlaag,
met takken en wortels en breedte
boven en onder de grond.

Laat het voorjaar maar komen
spotte de vorst. En hij stond
nog maar net of iedere tak was bedekt
met een dun laagje sneeuw.

Drie houten paaltjes stutten zijn magerte,
zijn verlangen naar wortels en, hoger bedrog,
een paar tortels.



Copyright © ‘Ondiep’ 2013 Wiel Kusters


vrijdag 22 februari 2013


Aan een boom in de Alexander Battalaan

De boom die hier stond heeft het begeven.
Een jongere stam wist zijn plaats in te nemen,
maar weet van de dood niet meer dan zijn leven.
Anders dan ik: geen mens zonder memen.

woensdag 20 februari 2013


IN EN ONDER HET DORP
NBD|Biblion recensie
"In opdracht van de provincie Limburg verschenen twee boeken over de geschiedenis van de mijnwerkers in Limburg, waaronder dit 'ten behoeve van een breed publiek'. De auteur, dichter en hoogleraar aan de Universiteit Maastricht, is afkomstig uit een familie waarvan meerdere generaties in de mijnen werkten. Aan de hand van de belevenissen van die familie worden de sociale kanten van het leven van mijnwerkers en hun gezinnen diepgaand belicht. We maken kennis met tantes en ooms, hun motieven om in de mijnen te gaan werken, het zware bestaan, de economische onzekerheid, de angsten, de gewoonten, de rol van vrouwen en kinderen, het sociale leven, de cultuur, de slechte gezondheid die het werk met zich meebracht, en de schandalige manier waarop mijnwerkers met silicose na de sluiting van de mijnen behandeld werden. Het leven zoals het was. Een bijzonder verhaal; de lezer maakt het bijna zelf mee, toegankelijk, indringend en toch met een zekere afstand geschreven. Een waar meesterwerkje!" 
Drs. H.H.M. Meyer (NBD|Biblion recensie)





Nieuwkomer

aankomst


Welkom aan de nieuwe buurtbewoner: een jonge valse christusdoorn (Gleditsia triacanthos), zonder doornen.


gevestigd

zondag 17 februari 2013

Pierre Kemp kon het niet laten

klik op de afbeelding om te vergroten

Dit kladje van een gedicht van Pierre Kemp uit februari of maart 1967 werd mij vandaag toegestuurd door mevrouw Marjet Perry, die schreef:

'Tijdens mijn opleiding tot verpleegkundige in het toenmalige Annadal [Ziekenhuis te Maastricht, in 1967] kreeg ik als leerling op de Longafdeling dhr. P. Kemp toegewezen.
Hij was opgenomen wegens een longontsteking, ik heb hem een paar weken verpleegd.
Hij was een hoogbejaarde aandoenlijk humoristische man, een man om van te houden als je er de tijd voor nam!'

Marjet Perry was naar eigen zeggen roodharig. De bijna 81-jarige Pierre Kemp, blijvend ontvankelijk voor het vrouwelijke, kon daar niet aan voorbijgaan zonder een gedicht te willen schrijven. Hij probeerde het voor haar.

Helaas kan ik het (klad)gedicht niet helemaal ontcijferen. Kemp was tegen het einde van zijn leven bijna blind. Vooral in zijn laatste regels is de 'op de tast' geschreven tekst moeilijk te reconstrueren.

Ik lees:

[Toe]n de maan lan[g]s de blauwe
                                                       hemel reed
ging een meisje met rood
                                                   haar
door met het spelen
lieveling                           met de schaar     
tot zij zich in haar [p]inkj[e]
en [onleesbaar]  [']t rose
en vader dichters [onleesbaar]    sneed

Over Pierre Kemps verblijf in het ziekenhuis en zijn overlijden op 21 juli 1967 zie mijn biografie van de dichter: Pierre Kemp, een leven (Nijmegen, Vantilt, 2010), p. 650 en volgende.
Dank aan Marjet Perry voor de toestemming tot reproductie van Kemps gedicht voor haar.

Omhoog geklauterd

In Elsevier van 9 februari schrijft Eric Vrijsen onder de kop 'Omhoog geklauterd' over minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans, kleinzoon van mijnwerkers, over diens afkomst en hoe die hem tot op de dag van vandaag inspireert. Een citaat:

'Zijn familiegeschiedenis laat zich lezen als de triomf van de katholieke en de socialistische verzuiling. Met de volharding van mannen die na een ploegendienst op zondag uit een diepte van 420 meter omhoog klauterden over een trap in de schacht omdat meneer pastoor niet toestond dat op de "dag des Heeren" de liften functioneerden.'

Hoe Frans Timmermans het precies verteld heeft aan zijn interviewer weet ik niet, maar zoals het in Elsevier is terechtgekomen, met natuurlijk weer die verrekte 'meneer pastoor' als Zwarte Piet, is dit een broodje-aapverhaal. Op zondag werden in de mijn alleen reparatie- en onderhoudsdiensten gedraaid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de eerste naoorlogse jaren moest de kolenproductie worden opgevoerd en werd er soms ook op zondag gewerkt. Maar daarbij werd natuurlijk van de liften gebruik gemaakt (al moest vanzelfsprekend ook op de machinerie van het schachtvervoer regelmatig onderhoud worden gepleegd).

Een mogelijke verklaring: de metafoor van het 'omhoog klauteren', de sociale stijging die al in de kop van het artikel tot hoofdthema werd gemaakt. Zoals het comfortabele cliché het wil, hebben katholieke geestelijken, de immer foute clerus, die verheffing alleen maar tegengewerkt.

zondag 10 februari 2013


Sinds het verschijnen van In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg, eind november 2012, ontvang ik met grote regelmaat reacties van lezers die me uit allerlei delen van het land laten weten met hoeveel belangstelling ze mijn boek gelezen hebben en hoezeer ook de erin opgenomen gedichten en verhalen hen hebben aangesproken.

Zo is het mij niet eerder overkomen. Het is een gelukkige ervaring. En ik ben nog steeds verheugd over het feit dat ik in dit boek inderdaad ook mijn eerdere gedichten en verhalen uit de vroegere Mijnstreek heb opgenomen. Zo heb ik ze aan 'de literatuur' kunnen laten ontsnappen om terecht te komen bij een 'gewoon', algemeen publiek.

Welbeschouwd is In en onder het dorp het boek waaraan ik het langst gewerkt heb van al mijn publicaties. Sinds het midden van de jaren '70 namelijk, toen ik in Tirade 'Kerkraadse gedichten' publiceerde, in De Gids de reeks 'Toen ik mijn hand wegtrok, was zij pikzwart' en in de gedichtenrubriek van Spektator, die onder redactie stond van Willem Wilmink, 'Kompels'.

In In en onder het dorp komt nu alles definitief samen: geschiedverhaal, memoires, prozaschetsen en poëzie.

Tot de lezers van mijn boek behoort ook de kunstenares Kim Bosch, van de generatie waaraan ik mijn boek heb opgedragen. 
Vanuit Den Haag stuurde zij mij haar Zelfportret De Nederlandse Steenkolenmijnen.


Zelfportret
De Nederlandse Steenkolenmijnen
cyanotypie
© Kim Bosch



donderdag 31 januari 2013

Wiel

Toen ik mijn eerste gedichten publiceerde, in 1965 in het literaire tijdschrift Contour, kende ik geen andere Nederlandse dichter met de voornaam Wiel. Dat is zo gebleven.
Wiel is een Limburgse variant van 'Willem' (mijn officiële voornaam) en komt bij mijn weten niet voor in families van niet-limburgse afkomst. 
Het verbaast mij daarom dat Herman Stevens in zijn roman Gloriejaren een Wiel als personage heeft gekozen. Zijn boek speelt zich af in het deftige Kralingen-Oost en Wiel zit in Rotterdam op het Erasmiaans Gymnasium. 
Ik moet Gloriejaren maar eens gaan lezen. Is de familie van Stevens' personage afkomstig uit het zuiden of moeten we uit Stevens' naamgeving concluderen dat Wiel niet meer als specifiek Limburgs wordt beschouwd?

De Gids: lezen of niet-lezen


‘Niet kunnen lezen. Nog niet kunnen lezen. Niet meer kunnen lezen. Nooit lezen. Het zijn varianten van “niet-lezen”die een schok van vervreemding oproepen. Lezen lijkt zo vanzelfsprekend [...]’, schrijft Maarten Asscher in zijn woord vooraf bij het nieuwe nummer van het tijdschrift De Gids (2013/1)
Het is een buitengewoon boeiende aflevering, met essays van onder anderen Benno Barnard (‘Domineesland, een apologie’) en Cyrille Offermans (‘Het verdwenen handschrift’). 
In ‘Hoe ver mag de orgelman van zijn orgel afstaan’ schrijft Jaap van Heerden over zijn vakgebied, de psychologie, die tegenwoordig onder de hersenscans bedolven ligt. Maar: wij zijn méér dan ons brein.
Mijn bijdrage gaat over Kees Fens:  'Het einde van zijn lezen’, een kleine opmaat naar de biografie die ik schrijf over wie wel ‘onze grootste lezer’ is genoemd.


zondag 20 januari 2013

SJTUB


Een heel mooie, warme ervaring gisteravond in POST-, het kunstencentrum in het voormalige postkantoor van Kerkrade, waar de eerste repetitie plaatsvond van Hardy Mertens' compositie Sjtub (voor blazers) - een stuk dat mij zeer aangreep - en waar Arno Deckers en Vivian Lataster voor een intens luisterend publiek gedeelten lazen uit mijn monoloog SchachtsignalenDoa tuut 't.'

Deze openbare repetitie, onder leiding van dirigent Ingeborg Stijnen, was onderdeel van het publieke kunstproject met de naam SJTUB (naar een idee van de filosoof Frans Geraedts), dat zich sinds 2009 in de (vroegere) Oostelijke Mijnstreek afspeelt, of beter: ontwikkelt.

Dagblad De Limburger: Blazen tot de ademnood

Stub en Doa tuut 't worden uitgevoerd tijdens tijdens het komende Wereld Muziek Concours (WMC) in het Wijngrachttheater in Kerkrade (9 juli 2013). 



vrijdag 18 januari 2013

Twee plaatsen gestegen

NRC Boeken Top-10 - 18 januari 2013

1. Geert Mak: Reizen zonder John.
Atlas Contact, 573 blz. € 24,95
2. Tommy Wieringa: Dit zijn de
namen. De Bezige Bij, 304 blz. € 19,90
3. Jan Mulder: Doodstil. CPNB, 92 blz.
€ 2,50
4. Charles Lewinsky: Terugkeer
ongewenst. Signatuur, 442 blz. € 22,95
5. Han van Bree: Het aanzien van 2012.
Spectrum, 189 blz. € 18,-
6. Wiel Kusters: In en onder het dorp.
Vantilt, 217 blz. € 19,95
7. Julian Barnes: Alsof het voorbij is.
Atlas Contact, 158 blz. € 12,50
8. Jamie Oliver: Jamie in 15 minuten.
Kosmos, € 29,95
9. Thomas Rosenboom: De rode loper.
Querido, 252 blz. € 24,95
10. Kris Verburgh: De voedselzandloper.
Bert Bakker, 224 blz. € 17,95

Deze top-10 is samengesteld uit de verkoopcijfers
van de afgelopen week van de
boekhandels Athenaeum, Schimmelpennink
(beide Amsterdam), De Groene Waterman
(Antwerpen), Kemenade & Hollaers
(Breda), Paagman (Den Haag), Verkaaik
(Gouda), Godert Walter (Groningen), H. de
Vries (Haarlem), Broekhuis (Hengelo), De
Tribune (Maastricht), De Drvkkerij (Middelburg),
Roelants (Nijmegen).

donderdag 17 januari 2013


Boekhandel Roelants, Nijmegen, een van de kwaliteitsboekhandels die meewerken aan de NRC Boeken Top-10 publiceert vandaag op zijn website dat In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg deze week op nummer 1 staat in hun eigen top-15.

Ook bij Boekhandel De Tribune, Maastricht, is dat het geval.



In de vandaag verschenen editie van Vrij Nederland (19.1.2013) een vier-sterrenrecensie door Henk van Renssen: 'monumentje voor een verdwenen cultuur'.



donderdag 10 januari 2013

Mevrouw Heynders en Mevrouw Kemp


Tina Kemp-Mommers:
een van de portretten uit

In Spiegel derLetteren, jaargang 2012, nummer 3, blz. 389-391, verscheen een bespreking van mijn boek over de dichter Pierre Kemp: Pierre Kemp, een leven (Vantilt, 2010).

Spiegel der Letteren is een toonaangevend tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschap.
De recensie van Pierre Kemp, een leven is geschreven door Odile Heynders, hoogleraar in de vergelijkende literatuurwetenschap aan Tilburg University.

Mijn klompen vielen uit toen ik in de recensie van de hand van professor Heynders het volgende las:

Opvallend aan deze biografie is dat zij zo alleen op Pierre Kemp, de persoon en zijn oeuvre is gericht. We komen vrijwel niets te weten van ‘mevrouw Kemp’ met wie de dichter bijna vijftig jaar getrouwd is geweest en drie zonen kreeg (Kusters noemt haar in de chronologische opsomming als zij in 1918 trouwt en in 1962 en 1967 in het ziekenhuis ligt, maar haar sterfdatum is niet eens de moeite van het vermelden waard.)

Zelf schreef ik in mijn ‘Woord vooraf’ bij de biografie:

Over Tina Mommers, met wie de dichter in 1918 trouwde, is weinig bekend. Het precieze begin van hun relatie is in nevelen gehuld en over de werkelijke aard van hun bijna vijftigjarige huwelijksband kunnen we alleen maar gissen. Mevrouw Kemp blijft helaas een grote onbekende: de dichter liet nauwelijks iets over haar los en andere bronnen leveren nauwelijks informatie.  (blz. 11)

Dit alles neemt niet weg dat mevrouw Kemp-Mommers – naar alleen al een blik in het personenregister zichtbaar kan maken – op een groot aantal plaatsen in mijn boek figureert en dat ik op een aantal plaatsen ook geprobeerd heb iets van haar ‘psychologie’ duidelijk te maken – zoals ik die bij het schrijven van mijn boek meende te verstaan. Naar aanleiding van Kemps niet gepubliceerde bundel erotische prozagedichten (De vergulde Madonna), die de basis werd voor de wel gepubliceerde verzameling Carmina matrimonialia, schreef ik bijvoorbeeld:

Later zal ze Kemps hoofd en hart tot op zekere hoogte moeten delen met zijn Muzen, zij Inspiratricen. [Dat waren voornamelijk vrouwen die hij als treinforens had ontmoet en voor en over wie hij gedichten schreef.] Dat moet haar geërgerd hebben en, door een met de jaren groeiend pantser heen, gekwetst. (blz. 286)

En zo is er nog wel meer, zoals de lezer van mijn boek zal kunnen vaststellen.

Nog een passage. In december 1954 schreef Pierre Kemp aan zijn correspondent Jozef Vinken:

Ik, die altijd gedroomd heb van schonen met lichamen als bamboe-boompjes, gazellenogen en antilopen-lichamen heb in mijn levensgezellin meer een nuchtere dan poëtische gevonden, die echter met haar 73 jaar nog steeds onze huishouding volledig waarneemt en meer uitvoert dan alle negen Muzen bij elkaar. Maar zo is het nu eenmaal in het leven.  (blz. 516)

Mijn commentaar hierbij:

Waardering en een gevoel van onvoldaanheid hadden zich tot berusting vermengd. En het is nog de vraag of Kemps huiselijk leven fundamenteel anders was geweest wanneer hij in 1918 niet met Tina Mommers in het huwelijksbootje was gestapt, maar met iemand anders. Ook de vrouwen die zich wél voor zijn werk interesseerden, zijn Muzen, bleven tot op grote hoogte “anderen” voor hem. Konden mannenziel en vrouwenziel elkaar wel echt herkennen? Al in 1920 schreef Pierre Kemp in een tot nu toe onbekend gebleven gedicht met als opdracht “Van den schrijver” in een exemplaar van de tweede druk van Het wondere lied, dat deze problematiek onder woorden brengt:

Toen sprak de ziel in ’t vrouwelijk gewaad
En keek naar die met ’t mannelijk gelaat:
‘Weet gij, of iemand met u medegaat,
Waneer zij naast u treedt uw heelen weg?’

[het antwoord van de man:]

‘Dit niet te weten is de grootste pijn;
Te zijn getwêen en toch alleen te zijn
En rondom ’t leven met een schoonen schijn
Van groente en bloesems over boom en heg.’

Bij dit alles blijft mijn opmerking uit het ‘Woord vooraf’ over het weinige dat we van Tina Kemp-Mommers weten overigens even relevant.

Maar haar sterfdatum is niet eens de moeite van het vermelden waard,’ schrijft mevrouw professor Heynders gepikeerd.

Pardon?

Mijn biografie van de dichter Pierre Kemp eindigt, afgezien van het ‘Nawoord’, met deze drie zinnen:

Hubertina Kemp-Mommers kon niet bij het afscheid [van haar man op 26 juli 1967] aanwezig zijn. Zij overleed op 28 september 1973, 91 jaar oud, in gasthuis Calvariënberg, waar zij volgens het getuigenis van familieleden tot het laatst een dame bleef, statig, rechtop aan tafel. Zij werd te rusten gelegd naast haar man. (blz. 658)

Ik twijfel er niet aan of Odile Heynders kan lezen. Maar:  ‘haar sterfdatum is niet eens de moeite van het vermelden waard’. Hoe heeft zij dit kunnen schrijven?

Als handreiking aan de lezer heb ik achterin mijn boek een ‘Kroniek’ opgenomen: een zeer beknopt overzicht van jaartallen en levensfeiten. Niet meer dan een aide-mémoire. En inderdaad, dat eindigt met de begrafenis van de dichter.
Alleen wie dit zeer rudimentaire chronologische overzichtje belangrijker vindt dan het 662 bladzijden lange verhaal dat ik daaraan voorafgaand heb verteld, kan schrijven dat ik het vermelden van de sterfdatum van mevrouw Kemp ‘niet eens de moeite waard’ heb gevonden. (Let ook op de denigrerende woordkeuze waartoe mevrouw Heynders zichzelf hier verleidt.)

Het is een vraag die ik mezelf nauwelijks toesta, maar ze wil er toch uit: zou professor Heynders mijn boek van voor tot achter gelezen hebben?
Ze leek er in ieder geval niet altijd met haar gedachten bij. Zo schreef zij ook nog in haar Spiegel-der-Letteren- recensie:

Ik moest bij het lezen van de biografie vaak denken aan de Memoires van Kemps generatiegenoot Stefan Zweig (1881-1942), Die Welt von gestern (1944), waarin de Oostenrijkse auteur indringend beschrijft hoe de negentiende-eeuwse burgerlijke cultuur van de zekerheid werd opengebroken [enzovoort].

Ja, een verdomd lastig vak, die literatuurwetenschap. Vóór je het weet zit je te dromen.







woensdag 9 januari 2013

VPRO Boeken


Aanstaande zondag spreekt Wim Brands in het televisieprogramma BOEKEN met mij over In en onder het dorp.

13 januari 2013, Nederland 1, 11.20 - 12.00 uur.

In dit programma tevens aandacht voor Martin Schoutens roman Het Palingoproer.

Deze uitzending is HIER te bekijken en beluisteren.

maandag 7 januari 2013

Zeer kort verhaal

En er verscheen hem een bengel die sprak: 'Ook deze os en gene ezel verlangen naar een plaats in jouw biografie.' 
En er kwam een grote vrede over hem, gemengd met mededogen, terwijl de os de ezel naaide.

zondag 6 januari 2013

Leven en sterven van de mijn

Jan Tromp met Wiel Kusters terug naar Spekholzerheide,
reportage in de Volkskrant van 29 december 2012.
Lees hier de volledige tekst.

vrijdag 4 januari 2013

In en onder het dorp in de NRC Boeken Top -10


Vanaf deze week publiceert
NRC Handelsblad in de bijlage
Boeken wekelijks een eigen
boekentop-10. De redactie
laat zich daarbij leiden door
de verkoopcijfers van enkele door
haar geselecteerde literaire boekwinkels
in heel Nederland.

1. Geert Mak: Reizen zonder John.
Atlas Contact, 573 blz. € 24,95
2. Nir Baram: Goede mensen.
De Bezige Bij, 508 blz. € 23,90
3. Oek de Jong: Pier en oceaan.
Atlas Contact, 832 blz. € 39,95
4. Thomas Rosenboom: De rode
loper. Querido, 252 blz. € 24,95.
5. Tommy Wieringa: Dit zijn de
namen. De Bezige Bij, 304 blz. € 19,90
6. Charles Lewinsky: Terugkeer ongewenst.
Signatuur, 442 blz. € 22,95
7. E.L. James: Vijftig tinten grijs.
Prometheus, 526 blz. € 15,-
8. Wiel Kusters: In en onder het dorp.
Vantilt, 217 blz. € 19,95
9. Jamie Oliver: Jamie in 15 minuten.
Kosmos, € 29,95
10. Charlotte Dematons: Nederland.
Lemniscaat, 56 blz. € 24,50
Deze top-10 is samengesteld uit de
verkoopcijfers van de afgelopen week,
van de boekhandels Schimmelpennink
(Amsterdam), De Groene Waterman
(Antwerpen), Kemenade & Hollaers
(Breda), Paagman (Den Haag), Verkaaik
(Gouda), Godert Walter (Groningen),
H. de Vries (Haarlem), Broekhuis (Hengelo),
De Tribune (Maastricht), De Drvkkerij
(Middelburg), Roelants (Nijmegen).

Zaterdag 5 januari, in het tweede uur van Spijkers met koppen (VARA, Radio 2, 12.00-14.00 uur): gesprek over In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg.

Godt

Op 27 november ontving ik via mijn slapende facebookaccount een berichtje uit Friesland. De vrouw die contact met mij zocht bleek een mijnwerkersdochter, die in haar jeugd in de omgeving van Geleen had gewoond. Zoals bekend werkten in de Nederlandse steenkolenmijnen niet alleen Limburgers, maar bijvoorbeeld ook Friezen, Groningers, Drenten en Amsterdammers (zoals de vader van Koertje in de ontroerende roman Droomkoninkje (1924) van Herman Heijermans), naast immigranten uit bijvoorbeeld Duitsland, Polen, Italië, Slovenië en Marokko.

De mijnwerkersdochter uit Friesland had in De Telegraaf gelezen over mijn boek en vroeg zich af hoe ze In en onder het dorp te pakken kon krijgen. Ze woonde in Surhuisterveen.


Surhuisterveen. Of all places! Hoe bestond het dat de eerste reactie op het verschijnen van mijn boek nu juist uit Surhuisterveen kwam! Het dorp van mijn jeugd, waar dus een deel van mijn vertelling zich afspeelt, is Spekholzerheide. Opnieuw moest ik denken aan die geheimzinnige Nescio, die in zijn verhaal Dichtertje (1918) beide plaatsen, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, met elkaar verbond toen hij schreef over: 'De God van Nederland, van heel Nederland, van Surhuisterveen en Spekholzerheide.'


Er moet een Godt bestaan, zou Reve zeggen.
Deze dus?

OVT over In en onder het dorp

Onlangs besteedde het VPRO-geschiedenismagazine aandacht aan mijn boek over het mijnwerkersleven in Limburg. 
Het item is hier te beluisteren.

dinsdag 4 december 2012


Een aardig gesprek, vond ik zelf, gisteren in Tijd voor MAX (Nederland 2) naar aanleiding van mijn boek In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg. Op die ene merkwaardige vraag na waarmee Martine van Os het gesprek begon: 'Waar is uw Limburgse accent gebleven?' Gelukkig gevolgd door de geruststellende mededeling: 'Wij kunnen u in ieder geval goed verstaan.'
De uitzending is hier te bekijken.

Zaterdag 8 december: signeren bij Boekhandel Leeskunst in Kerkrade.
Kijk  hier

maandag 29 oktober 2012

Jan Hanlo 1912-1969

Op 29 mei was het honderd jaar geleden dat in Bandoeng Jan Hanlo werd geboren.
Ter gelegenheid daarvan verschijnt in december bij Uitgeverij Huis Clos:


Huis Clos Essay, 64 blz. Vormgeving: Piet Gerards.
Meer informatie en bestelmogelijkheid: HIER


dinsdag 9 oktober 2012

Twee gedichten



De Gids (sinds 1837) publiceert op haar website twee nieuwe gedichten. Daar zijn ook twee preludes van Chopin te beluisteren, die samen met een verblijf in Warschau bijdroegen tot de inspiratie. De pianist is Maurizio Pollini.