woensdag 22 juni 2016
vrijdag 17 juni 2016
VERWACHT; Geschiedenis van de literatuur in Limburg
In oktober 2016 verschijnt bij Uitgeverij Vantilt / LGOG:
Lou Spronck, Ben van Melick, Wiel Kusters (red.), Geschiedenis van de literatuur in Limburg.
Negen chronologische hoofdstukken, van de Middeleeuwen tot 2015.
Circa 750 pagina's, gebonden, rijk in kleur geïllustreerd, stijlvol vormgegeven door Piet Gerards Ontwerpers.
Intekenen is mogelijk.
Klik hier om de folder en het intekenformulier te bekijken.
vrijdag 10 juni 2016
Vilém Závada
Mijnstreek
Landschap onder blauwe hemel
Ogen van cichorei in het zonnige gras.
Daar wiegde de nacht bossen paardenhaar in slaap,
en de schemering weefde groen
over de moerassen van ijzerroest.
Bij het roffelen van stortregens sloegen
druppeleitjes op het gebladerte te pletter
en de velden openden hun poriënkieuwen,
stom als vissen onder water.
In het zilver ontbrandde langzaam de witte dag,
en de zon nam stralend haar kloekenstofbad
in de vogelborstzachte aarde.
Ach,
het woud met zijn azuur en zijn beemden, de
honingrijke,
ontworteld, in zijn mijngangen verkoold!
O stad van mijn liefde,
uit het domein van de zon verdreven,
vaalblauwe, rokende bloedstriem!
Vandaag woelen wij in het afval van de steenberg
naar de velden van het paradijs.
Zelfs de zielen, voor de hemelen ontsloten
als bloemen, opgeschoten in het stralende licht,
slapen diep als door gesteente bedolven,
en God graaft zich een weg naar hen toe.
O liefde, o versteende liefde!
In windselen van rots gewikkeld, sluimert zelfs
het gezang,
maar eenmaal gedolven, zullen wij nog trillen van
tederheid
als een vogel, tot zijn wezen in liederen jubelt
naar jou, stad van mijn liefde
naar jou, van het paradijs gescheiden land.
1940
(Gedicht van de Tsjechische dichter Vilém Závada door Wiel Kusters naar het Duits van Franz Fühmann uit: Vilém Závada, Poesiealbum 165. Berlin, Verlag Neues Leben, 1981)
dinsdag 31 mei 2016
In memoriam Fred van Leeuwen (Maastricht 1925 - Maastricht 2016)
In de kerk van Oud-Caberg (Maastricht) is vandaag afscheid
genomen van de journalist en radiomaker FRED VAN LEEUWEN, die 24 mei op
negentigjarige leeftijd is overleden.
Fred van Leeuwen, geboren in 1925, was een markante, kritische en stimulerende persoonlijkheid in het culturele leven van Limburg, waarvan hij de huidige provinciegrenzen overigens sterk relativeerde. Hij schreef voor De Linie, Vrij Nederland en het Katholiek Bouwblad en was daarna programmamaker bij de Regionale Omroep Zuid (ROZ, een afdeling van de NOS) en de BRT.
Tot zijn grote literaire liefdes behoorden James Joyce en Marcel Proust, over wie hij intelligente en speelse klankbeelden samenstelde.
Daarnaast was hij een groot liefhebber van het werk van PIERRE KEMP, de wat schuwe dichter die hij na veel heen en weer in 1956 en 1958 voor de microfoon van de ROZ wist te krijgen. (De tekst van de beide in veel opzichten unieke interviews is te vinden in het in 1980 verschenen, aan Kemp gewijde nummer van De Engelbewaarder: Pierre Kemp. Man in het zwart, heer van het groen).
Samen met onder anderen Fernand Lodewick, Harry G.M. Prick en Karel Reijnders heeft Van Leeuwen zich – in de door hen opgerichte Pierre Kemp Stichting – bijzonder ingezet voor wat ik zou willen noemen de propaganda voor de voortplanting van het geloof in Kemp. (Propaganda Fide.)
Ook voor JAN HANLO was Fred van Leeuwen een waardevol contact; hij vond voor zijn literaire en artistieke invallen een welkom podium bij ‘Van Leeuwens’ ROZ, die in Limburg druk beluisterd werd.
Zelf had ik het genoegen door Fred van Leeuwen, die in 1973 tot hoofd van de R.O.Z. was benoemd, te worden aangezocht als medewerker aan zijn ‘Journaal van de kunst en zo’ (dat ik later van hem overnam onder de titel ‘Het geheim’).
Het moet in 1974 zijn geweest. Van Leeuwen had mij voor dat programma geïnterviewd over gedichten die ik in De Gids en andere tijdschriften had gepubliceerd.
Na de uitzending belde hij op met de vraag of ik niet zelf een wekelijkse bijdrage wilde leveren. Dat wilde ik graag, en hij gooide me meteen in het diepe. Kort voor Kerstmis 1974 maakte ik met hulp van een technisch assistent een reportage vanuit het Huis van Bewaring in Maastricht: gesprekken met enkele gedetineerden naar aanleiding van gedichten die zij hadden geschreven voor (meen ik) de Bajeskrant. Dat waren gevoelige gesprekken waarin uiteraard ook de beleving van hun gevangenschap ter sprake kwam.
Samen met Fred van Leeuwen monteerde ik de opnames tot een item voor het ‘Journaal van de kunst en zo’. In een aantal wekelijkse sessies leerde ik van hem het vak van radiomaken – zoals dat vak tóen was: werken met de nagra, bedenken wat je met je opnames wilde, teksten schrijven, muziek uitzoeken en daarna met een technicus het programma monteren. En vervolgens ook nog omroeper van dienst zijn. Het was een heerlijke tijd, waarin ik op zeker moment ook nog mijn weg naar Hilversum vond, als medewerker aan de literaire KRO-rubriek Spektakel (Jan Starink, Louis Houët) en maker van de wekelijkse 10-minutenrubriek 'Over poëzie' op wat toen nog Hilversum 4 heette.
De briljante Fred van Leeuwen was een voorbeeldige leraar.
Ook voor zijn luisteraars. Waar de regionale kranten destijds maar moet moeite (soms) in slaagden, deed hij met gemak: Limburgs ramen en deuren openzetten naar een - ook historisch gezien - groter Nederlands-Belgisch-Duitse cultuurgebied dan de provinciegrenzen leken te dicteren.
Fred van Leeuwen, geboren in 1925, was een markante, kritische en stimulerende persoonlijkheid in het culturele leven van Limburg, waarvan hij de huidige provinciegrenzen overigens sterk relativeerde. Hij schreef voor De Linie, Vrij Nederland en het Katholiek Bouwblad en was daarna programmamaker bij de Regionale Omroep Zuid (ROZ, een afdeling van de NOS) en de BRT.
Tot zijn grote literaire liefdes behoorden James Joyce en Marcel Proust, over wie hij intelligente en speelse klankbeelden samenstelde.
Daarnaast was hij een groot liefhebber van het werk van PIERRE KEMP, de wat schuwe dichter die hij na veel heen en weer in 1956 en 1958 voor de microfoon van de ROZ wist te krijgen. (De tekst van de beide in veel opzichten unieke interviews is te vinden in het in 1980 verschenen, aan Kemp gewijde nummer van De Engelbewaarder: Pierre Kemp. Man in het zwart, heer van het groen).
Samen met onder anderen Fernand Lodewick, Harry G.M. Prick en Karel Reijnders heeft Van Leeuwen zich – in de door hen opgerichte Pierre Kemp Stichting – bijzonder ingezet voor wat ik zou willen noemen de propaganda voor de voortplanting van het geloof in Kemp. (Propaganda Fide.)
Ook voor JAN HANLO was Fred van Leeuwen een waardevol contact; hij vond voor zijn literaire en artistieke invallen een welkom podium bij ‘Van Leeuwens’ ROZ, die in Limburg druk beluisterd werd.
Zelf had ik het genoegen door Fred van Leeuwen, die in 1973 tot hoofd van de R.O.Z. was benoemd, te worden aangezocht als medewerker aan zijn ‘Journaal van de kunst en zo’ (dat ik later van hem overnam onder de titel ‘Het geheim’).
Het moet in 1974 zijn geweest. Van Leeuwen had mij voor dat programma geïnterviewd over gedichten die ik in De Gids en andere tijdschriften had gepubliceerd.
Na de uitzending belde hij op met de vraag of ik niet zelf een wekelijkse bijdrage wilde leveren. Dat wilde ik graag, en hij gooide me meteen in het diepe. Kort voor Kerstmis 1974 maakte ik met hulp van een technisch assistent een reportage vanuit het Huis van Bewaring in Maastricht: gesprekken met enkele gedetineerden naar aanleiding van gedichten die zij hadden geschreven voor (meen ik) de Bajeskrant. Dat waren gevoelige gesprekken waarin uiteraard ook de beleving van hun gevangenschap ter sprake kwam.
Samen met Fred van Leeuwen monteerde ik de opnames tot een item voor het ‘Journaal van de kunst en zo’. In een aantal wekelijkse sessies leerde ik van hem het vak van radiomaken – zoals dat vak tóen was: werken met de nagra, bedenken wat je met je opnames wilde, teksten schrijven, muziek uitzoeken en daarna met een technicus het programma monteren. En vervolgens ook nog omroeper van dienst zijn. Het was een heerlijke tijd, waarin ik op zeker moment ook nog mijn weg naar Hilversum vond, als medewerker aan de literaire KRO-rubriek Spektakel (Jan Starink, Louis Houët) en maker van de wekelijkse 10-minutenrubriek 'Over poëzie' op wat toen nog Hilversum 4 heette.
De briljante Fred van Leeuwen was een voorbeeldige leraar.
Ook voor zijn luisteraars. Waar de regionale kranten destijds maar moet moeite (soms) in slaagden, deed hij met gemak: Limburgs ramen en deuren openzetten naar een - ook historisch gezien - groter Nederlands-Belgisch-Duitse cultuurgebied dan de provinciegrenzen leken te dicteren.
maandag 30 mei 2016
Erinnerungen an meine Freundschaft mit Oskar Pastior (1927-2006)
Zweimal machte Oskar Pastior mir ein Gedicht zum Geschenk.
Das eine findet sich in Jo Peters: De onderste steen (Landgraaf, Herik, 1988), das andere in Anneke Brassinga (red.), Jij graaft, wij graven (Zutphen, De Lange Afstand, 1997).
Und wer will, liest sie nun auch hier.
***
projekte mit wiel
statt über dinge zu reden
setzen wir uns auf die hosen
wenn man sich mal trifft dann ist
es zwischen dortmund rom und essen
das problem is meistens dann je-
ne ungeklärte reihenfolgereihe
oder was da eigentlich für ein
unterfangen längst im gang ist
während wir doch gar nicht wissen
was im grunde schon herauskommt
darum ist was wir uns je zu sagen
haben immer wieder so ein tekst
und wiel meint in zusammenhang da-
mit setzt etwas spielend sich über
oskar pastior
statt über dinge zu reden
setzen wir uns auf die hosen
wenn man sich mal trifft dann ist
es zwischen dortmund rom und essen
das problem is meistens dann je-
ne ungeklärte reihenfolgereihe
oder was da eigentlich für ein
unterfangen längst im gang ist
während wir doch gar nicht wissen
was im grunde schon herauskommt
darum ist was wir uns je zu sagen
haben immer wieder so ein tekst
und wiel meint in zusammenhang da-
mit setzt etwas spielend sich über
oskar pastior
***
eine talkonstruktion für
wiel
– ganz dicht an der sohle ent-
lang, am unteren rand zwischen
talpa und tra, wo in gestalten
sprache anhebt durch ein traum-
portal und nostalgie am etalon
so um und um und extraschmal bis
autonom firmamental sich einen
trampelpfad zu bahnen – kleine
schneise tantalosfraktal ‘wie
käuze die in bündeln durch die
regel fliegen’ – tramont, bra-
bant, trajekt ultramarin men-
tal: ein deltalambda tragisch
auf dem radius der trasse via
klausthal via via travemünde
Oskar Pastior
In diesem Gedicht spielt OP mit dem niederländischen Wort 'taal', auf Deutsch: Sprache.
– ganz dicht an der sohle ent-
lang, am unteren rand zwischen
talpa und tra, wo in gestalten
sprache anhebt durch ein traum-
portal und nostalgie am etalon
so um und um und extraschmal bis
autonom firmamental sich einen
trampelpfad zu bahnen – kleine
schneise tantalosfraktal ‘wie
käuze die in bündeln durch die
regel fliegen’ – tramont, bra-
bant, trajekt ultramarin men-
tal: ein deltalambda tragisch
auf dem radius der trasse via
klausthal via via travemünde
Oskar Pastior
In diesem Gedicht spielt OP mit dem niederländischen Wort 'taal', auf Deutsch: Sprache.
dinsdag 9 februari 2016
Struga Poetry Evenings 1982 - Soirées poétiques de Struga 1982
In augustus
1982 nam ik op uitnodiging van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk – in het kader van het Nederlands-Joegoslavisch Cultureel
Uitwisselingsprogramma – deel aan de Struga Poetry Evenings (Macedonië).
Ik hield er
een dagboekje bij, dat ik onlangs terugvond.
Helaas zijn de foto’s die ik destijds maakte nog niet opgedoken uit de baaierd van een tamelijk slordig beheerd archief.
Helaas zijn de foto’s die ik destijds maakte nog niet opgedoken uit de baaierd van een tamelijk slordig beheerd archief.
Woensdag 25 augustus
Gevlogen 07.15 Beek – Schiphol. Schiphol –
Belgrado 10.03 met DC-9 City of London, vertrokken met ruim een half uur vertraging
als gevolg van een ‘kleine technische storing’ (vervanging computer
noodzakelijk).
Tussenstop in Zagreb, plaatselijke tijd 10.34. Het
vliegtuig blijft hier om reguliere redenen circa drie kwartier aan de grond. Wat
bij landing meteen opviel was een groot aantal (militaire?) helicopters in een
uithoek van het vliegveld. 10.58: We blijven geen drie kwartier, maar
vertrekken nu al om, naar de stewardess laat weten, de verloren tijd in te
halen.
Belgrado 17.40. Het vliegtuig naar Ohrid, dat om
17.30 had zullen vertrekken, heeft voorlopig een half uur vertraging. Ik heb
vrijwel de hele middag doorgebracht in het gezelschap van twee Franse dichters
(Frankrijk heeft niet minder dan 6 dichters afgevaardigd, ik ben de enige
Nederlander) en een jonge schrijver uit Senegal.
Bij aankomst in Belgrado, om half 12, enige
verwarring. Bij de ‘Welcome’-desk, waarnaar we door de organisatie van de
Struga Poetry Evenings per brief verwezen waren, wist men van niets. Later
verscheen er dan toch een officieel iemand die onze bagage voor de binnenlandse
vlucht naar Ohrid op de juiste bestemming liet bezorgen en ons meenam naar het
vliegveldrestaurant. Eenvoudige smakelijke maaltijd met zeer zoet gebak na. De
dichter uit Senegal, Amadou Lamine Sall, gaat nu voor de tweede keer naar
Struga. Ervaart dat bijna als ‘trop de bonheur’, is zeer enthousiast over vorig
jaar. (Als ik afga op zijn beschrijving heeft hij toen waarschijnlijk Martin
Reints ontmoet.)
Een van de Franse dichters heet Serge Brindeau en
is leraar filosofie aan een lycée.
18.08: Zo te zien is ook dit een DC-9. Opeens valt
me op dat de boordradio een melodie laat horen waarop ik inwendig meezing ‘L’important,
c’est la rose’. Het heeft op wonderlijke wijze iets te maken,
denk ik, met het feit dat Serge Brindeau in het restaurant zo zijn best had
gedaan de kwijtgeraakte roos die een vrouwelijke collega bij zich had, via de
ober terug te vinden. De roos bleef echter spoorloos. Later zag ik hem met
zelfs 4 of 5 rozen rondlopen. Gebaar van de ober!
18.25: Vertrek naar Ohrid. Duur van de vlucht: 50
minuten. Hoogte: 10 km. Heel mooie wolkenpartijen, met daaronder vaak enkele
eenzame wolkjes, waardoor je omlaag kijkend soms even het idee krijgt dat je in
water kijkt waarin wolkjes zich weerspiegelen.
Na de landing wordt door een deel van de inzittenden geapplaudisseerd.
De aankomst in Ohrid had iets merkwaardigs. We
moesten langs een rijtje handenschuddende officials. Fotografen. Meisjes van
12, 13 jaar bieden rode anjers aan.
Met de bus naar hotel Drim in Struga, ruim tien
minuten rijden. Ruime kamer met douche en wc.
Gegeten met de Franse dichters. Brindeau lijkt me
een van de aardigste. Ook sympathiek: Jean l’Anselme. Na het eten met dit
gezelschap even naar het meer gelopen. Donker, weinig te zien. Bootjes. Aan de
overkant moet Albanië liggen. In het meer schijnt een unieke vis te leven,
alleen daar. ‘Een levend fossiel.’ Het meer, de brug waarop voorgelezen gaat
worden en het House of Poetry: alles ligt vlak bij het hotel.
Moe. Nog eventjes in de boeken kijken die wel als
welkomstgeschenk hebben ontvangen. Tegen kwart voor 12, vlak voor ik in bed
stapte, viel het licht uit.
Meer van Ohrid
Het meer vol glinsterende schubben:
maansikkel tussen vissen.
Boven het water vervalt de maan.
Toevlucht van vissen.
Uit ondergronds bron fossiele
vissen. Men kan hun leven missen.
Meer van Ohrid
Het meer vol glinsterende schubben:
maansikkel tussen vissen.
Boven het water vervalt de maan.
Toevlucht van vissen.
Uit ondergronds bron fossiele
vissen. Men kan hun leven missen.
Donderdag 26 augustus
Ik zit op een bank op de oever van de Drim.
Zojuist even naar het centrum van Struga gewandeld, op zoek naar het
postkantoor. Geld afgehaald en postzegels (20 van 3,50 dinar) gekocht. De postzegels
waren goed voor 10 woorden, volgens de man achter het loket. Merkwaardig: de
geldambtenaar zat niet achter glas, maar achter een stenen toonbank. De
postzegelman daarentegen achter een piepklein luikje, waarvoor ik moest bukken
om tegen hem te kunnen spreken. Je kunt aan zo’n man in zijn kleine hokje goed
zien dat dit werk tot dwanghandelingen leidt (en in zekere zin ook daaruit
bestaat). Toen hij voor iemand postzegels had geplakt op een
luchtpostenveloppe, legde hij er aan de onderkant een gevouwen blaadje langs om
te zien of hij de zegels ook wel naar behoren strak in één lijn had geplakt.
Wat mij op mijn korte wandeling naar het
postkantoor opviel waren twee bomen waarop overlijdensannonces waren
vastgeprikt. In het straatbeeld vallen vooral de oude mensen op: klein, bruin,
tanig, donker gekleed. De mannen met zwarte mutsjes op, de vrouwen met een
hoofddoek. In het Huis van de Poëzie, vermoedelijk de schouwburg, Een oor aan de grond, De gang, Hoofden en
Het mijnmuseum afgegeven voor de
expositie die men daar inricht van werken van de deelnemers. Ik had verzuimd ze
op te sturen. Ook de meegebrachte vertalingen, gemaakt door Lela Zeckovic, zijn
nu, denk ik, via een van de mensen die ik in het Huis aantrof, op de juiste
plaats. Merkwaardig, maar ‘Klimvis’ * (met woorden als ‘gedolven vis’ – denk aan
de ‘levende fossielen’ in het meer) zowel als ‘Op de brug’ lijken voor Struga
geschreven. ‘Jong geroep, stemmen en spanen’: het is hier allemaal: de bootjes
en jongens die in de Drim liggen te spartelen.
Zojuist kwam een vrouw twee vegers uitspoelen in
de rivier.
17.00: Korte openingsmeeting van het festival. Ik zit achter een bordje ‘Holland’. Simultaanvertaling via draadloze koptelefoons. Aansluitend opening schilderijententonstelling en receptie. Gesproken met dichters uit India en Pakistan: Nilmani Rhukan en Ahmad Faraz. Een foto van Amadou Lamine Sall en mij, genomen direct na onze aankomst gisteren, lag voor 40 dinar te koop. Van de organisatie krijgen we 1000 dinar zakgeld (ongeveer 50 gulden).
17.00: Korte openingsmeeting van het festival. Ik zit achter een bordje ‘Holland’. Simultaanvertaling via draadloze koptelefoons. Aansluitend opening schilderijententonstelling en receptie. Gesproken met dichters uit India en Pakistan: Nilmani Rhukan en Ahmad Faraz. Een foto van Amadou Lamine Sall en mij, genomen direct na onze aankomst gisteren, lag voor 40 dinar te koop. Van de organisatie krijgen we 1000 dinar zakgeld (ongeveer 50 gulden).
Tijdens een voordracht van recente Macedonische
poëzie zat o.a. Bogomil Djuzel op het podium, zodat ik hem later gemakkelijk
kon herkennen aan de bar van het hotel. Aangename kerel. Ik kende hem van naam,
hij is bevriend met H.v.d.W. en kent ook G.B. Korte gesprekken over die twee.
Samen gegeten en daarna de middernachtelijke poëziesessie bezocht. Albanese ‘cognac’
en kletsgrage Engelse dichteres Jenny Joseph (de oren van het hoofd!).
Vrijdag 27 augustus
Aan het ontbijt Amadou ontmoet.
Daarna met bussen naar een monastery. Amadou zeer wagenziek geworden, moest
overgeven. Hij deed dat, mirabile dictu,
met stijl: liep naar een riviertje, liet zijn maaginhoud door het water
wegdragen en waste daarna zijn gezicht. Hij is van 1951, heeft een paar jaar
les gegeven en werkt nu in Senegal op een ministerie. Naar eigen zeggen is hij
secretaris geweest van de dichter Léopold Senghor, de eerste president van zijn
land. Hij is niet getrouwd maar ‘heeft’ twee vrouwen en een baby van 6 maanden.
Ik kreeg van hem het lange gedicht Comme un Iceberg en flammes met
hartelijke opdracht. Zag vanavond pas dat hij er de verkeerde naam in had
geschreven: Tor Obrestad. Vijf minuten nadat ik tot Noors dichter was benoemd
ontmoette ik de echte Obrestad in het gezelschap van Bogomil Djuzel.
Boerenzoon. Marathonloper. Heeft in Ohrid gewoond. Schrijft ook verhalen, leeft
van de pen.
In de bus Marcel Wauters ontmoet. Aardige man.
Veel gepraat over Jan Hanlo en Louis Paul Boon, heeft beiden gekend. Boon zeer
goed, Wauters heeft ook in Aalst gewoond.
Samen met Wauters, een Luikse dichter, Gaspard
Hons, en een Macedonisch dame (Mira, vertaalster vanuit het Frans en
televisiemedewerkster) aan een tafeltje bij het meer gezeten. Muziek, dans.
Lunchpakketten van de organisatie, goede witte wijn uit de streek. Met mevrouw Mira
onder andere over Den Doolaard gesproken, die in de late jaren dertig een
tijdje in Ohrid gewoond heeft. Terug in hotel nog doorgepraat. Geslapen van
19.00 tot 21.00, daarna gegeten. Bediening slecht.
Zaterdag 28 augustus
Marcel Wauters even aan het ontbijt gezien. Was
nog niet helemáál ‘bij’.
Gisteravond de ‘Midnight Poetic Session’ niet
helemaal uitgezeten. Ook Amadou, met wie ik er was, hield het op zeker moment
voor gezien. Luidruchtig, slecht luisterend publiek.
Symposium ‘Poetry Interpretation Today’.
Diverse sprekers. Enkele geluiden.
Volksrepubliek China (aanwezig met 4 dichters): Er
is sinds 60 jaar sprake van een Nieuwe Poëzie, gevolg van de Democratische Revolutie.
Daarvóór 2000 jaar ‘oude poëzie’.
Joegoslavië: Er is sprake van een ‘trahison des
poètes’, dichters vermoorden de poëzie. Welke dichters? De aap komt uit de mouw
met dit voorbeeld: Ernst Jandl, Laut und Luise.
Literaire critici vermoorden de literaire kritiek wanneer ze dergelijke
dichters volgen.
Ik trof Marcel Wauters in het kantoor van de
organisatie, waar ik mijn vliegticket Skopje – Beograd ging regelen. Treurige
geschiedenis: Wauters’ bagage is sinds zijn aankomst al zoek. Men heeft nu een
paar hemden voor hem gekocht.
16.30: Op een terrasje. Gewandeld en
gefotografeerd in Struga. Onder andere hoe men zijn fiets hier langs de stoep
stalt, met één pedaal op het trottoir. Lang niet gezien, maar ik herken het
beeld uit mijn kindertijd.
Zondag 29 augustus
Gisteravond met het hele gezelschap naar Ohrid
geweest, waar in een 11e-eeuwse kerk een ‘poëtisch portret’ werd
gepresenteerd van de Roemeense dichter Nichita Stanescu. S. las zijn tekst ‘Ars
poetica’ voor (Engelse versie op stencil) met – soms – redenaarsallures,
dezelfde waarmee ik hem hier ook zijn gedichten heb zien en horen voordragen.
Amadou was deftig Senegalees gekleed: een lang
zwart gewaad over een zwart hemd en een witte broek. Ik meen dat hij het ‘nettie
abdoe’ noemde en dat dat zoiets als ‘driedelig’ betekende.
Voor we naar Ohrid vertrokken had ik met hem en
met de in Parijs wonende Macedonische Aurore, die hij hier had ontmoet,
gegeten. Hij vertelde over zijn tragische liefde voor een getrouwde jonge vrouw
in Dakar, die om hem een zelfmoordpoging had ondernomen. Ze had van haar man
willen scheiden om met Amadou te trouwen, maar hij durfde niet. Hij was al
vertellend zeer op dreef, snel sprekend, lyrisch. Als ik me niet vergis speelde
hij een soort spel met onze tafelgenote: zij had hem kort tevoren eveneens over
een onmogelijke liefde verteld en dat ‘spiegelde’ hij nu.
Vanochtend aan het ontbijt een neerslachtige
Marcel Wauters. Mist zijn spullen nog steeds, en heel in het bijzonder zijn
medicijnen, al zegt hij die niet per se nodig te hebben (hij heeft een
leverontsteking gehad). Hij wordt ellendig van het heen en weer sjouwen naar
het vliegveld om te informeren naar zijn bagage. Chaos. Wanneer hij naar het
vliegveld belt, krijgt hij geen gehoor. Bestelt hij een taxi om ernaartoe te
gaan, dan duurt het uren voor er een auto komt. In zijn koffer bevond zich o.a.
een leesbril die aan een dierbare overledene had toebehoord.
Maandag 30 augustus
0.800 uur: In de bus die zometeen naar Kavadarci
vertrekt. K. ligt, naar men mij vertelt, ca. 200 km. van Struga verwijderd. Er
is daar een poëzielezing georganiseerd. Anderen vertrekken naar andere
plaatsen, o.a. naar Skopje, waar het gezelschap vanavond weer verenigd wordt.
Gisteren 3 kwartier het symposium bijgewoond,
daarna naar het meer gewandeld en ansichtkaarten geschreven. Foto’s gemaakt van
het kerkhofje bij de moskee. Terug in het hotel bleken Gaspard Hons, zijn zoon,
Marcel Wauters en mevr. Mira mij te zoeken omdat ze van plan waren in Struga te
lunchen. Naar een idee van Hons: forel. Complete vissen op het bord, even een
moeilijk moment. Overigens erg gezellig. Later voegde de Macedonische dichter X
(naam niet goed verstaan) zich bij het gezelschap. Hij en/of Mira willen
Wauters en mij dinsdag Skopje laten zien. Hons is dan al vertrokken. Mira heeft
naar deze mij vertelde een relatie (gehad) met een vriend van Hons. Vandaar de
speciale zorg, denk ik, die Mira aan Hons besteedt (en dus ook aan Marcel
Wauters en mij).
Gistermiddag met de bus Ohrid bezocht. O.a. kerk
met prachtige schilderijen (opzoeken in reisgids). Buiten twee graven, waarvan
één met ijzeren hek omgeven en overwoekerd door groen. Soort wieg.
In Ohrid mooie hoofdstraat, geplaveid met grote
gladde natuursteen. Twee bordjes: Hier
spreekt men Nederlands en Ik spreek
Nederlands.
Moslimbegraafplaats bij moskee. Gebouwtje met
daarin twee rijen ‘kisten’ boven de aarde, met doeken erover: een soort
handdoek over de voeten en een speciale doek bij het hoofdeinde. Ik schat:
zeker 10 ‘kisten’. Daarachter in aparte ruimte zeker 6 hogere en meer versierde
‘kisten’. Ik vermijd het woord tombe omdat alles minder dicht, minder ‘verzegeld’
leek.
Gisteravond de lezing op de brug, rechtstreeks
uitgezonden door radio en tv, 19.30-20.30. Gelezen: ‘Op de brug’ (in Struga in
het Macedonisch vertaald op basis van een in Nederland door Lela Zeckovic
gemaakte Servo-Kroatische vertaling). Tor Obrestad vertelde mij het volgende.
Hij heeft enige jaren in Ohrid gewoond en beheerst het Macedonisch. Had een
lang politiek gedicht in het Macedonisch. Problemen. De ‘vertaling’ zou niet
goed zijn (maar was gecontroleerd door Bogomil Djuzel). Men wilde hem zijn
gedicht niet laten lezen. Verwijzing naar Praag 1968. Met veel moeite en
volharding is het hem toch gelukt het gedicht voor te lezen. Maar toen hij aan
de beurt was, volgens de vastgestelde volgorde, riep men iemand anders op.
Spannend. Zou men hem toch overslaan? Ik dacht: dat némen wij niet. Even later
kwam hij toch aan het woord. Kort nadat hij had voorgelezen is hij weggegaan.
Vergat zijn tas met geld etc. Ik heb de tas, tot zijn opluchting, meegenomen.
Hij was nerveus geworden, zei hij. De spanning, de emotie waren hem te veel
geworden.
Dinsdag 31 augustus
07.50: In de bus van Kavadarci naar Skopje na een
traag opgediend ontbijt van dikke zwarte koffie, thee, jus d’orange en brood
(met als het ware nageleverde boter en jam).
Gisteren om half 1 zijn we aangekomen in Kavadarci.
Ontvangst in cultuurzaal ‘Tito, je blijft in ons hart’. Toespraakje door
burgemeester en directeur van een ‘combinat’ (wijn, maar men houdt ook koeien).
Kort bezoek aan de productieafdeling. Drank. Daarna naar hotel. Als kamergenoot
de Oostenrijkse dichter Peter Tyran, vertegenwoordiger van een Kroatische
minderheid in het Burgenland, ± 27, sympathiek. Spreekt Servo-Kroatisch en,
iets minder goed, Macedonisch. Er stond een lezing op het programma voor 5 uur.
Bij slecht weer (onweer dreigde) in de cultuurzaal, bij goed weer in een hoog
gelegen park bij een partizanenmonument met een soort amfitheatertje ernaast. Het weer bleef goed. Gelezen: ‘Op de brug’ en, na een korte toelichting in het Frans (die door
iemand vertaald werd), ‘Klimvis’. (De Macedonische vertaling van ‘Klimvis’ lag
in Struga.) ‘Klimvis’ maakte indruk. Wat ik erover zei was: ‘Het is een gedicht
over een stilleven met vis en fossiel van vis. En dus ook over de doden die wij
ons herinneren.’
In Skopje vooral opgetrokken met Bogomil Gjuzel,
Marcel Wauters en Lars Bäckström. Vanaf de lunch een ontspannen dag. Onder
andere naar het op een heuvel gelegen museum voor moderne kunst geweest. 01.00
uur naar bed; om 05.00 uur naar het vliegveld.
----
* 'Klimvis' heette bij eerste publicatie, in Raster (1980): 'Naturaleza muerta'.
----
* 'Klimvis' heette bij eerste publicatie, in Raster (1980): 'Naturaleza muerta'.
vrijdag 15 januari 2016
Grote God. Kees Fens-lezing
Op 18 februari 2015 had ik het genoegen de eerste Kees Fens-lezing te mogen houden in De Rode Hoed te Amsterdam.
Grote God, zo noemde ik mijn verhaal.
Op 17 februari van dit jaar is de historicus Sible de Blaauw aan de beurt.
Zijn lezing is getiteld: De versteende droom. Over de blijvende noodzaak van het kerkgebouw.
De tekst van mijn lezing, Grote God, uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep, is uitverkocht. Maar hij kan HIER volledig worden gelezen.
Grote God, zo noemde ik mijn verhaal.
Op 17 februari van dit jaar is de historicus Sible de Blaauw aan de beurt.
Zijn lezing is getiteld: De versteende droom. Over de blijvende noodzaak van het kerkgebouw.
De tekst van mijn lezing, Grote God, uitgegeven door Athenaeum-Polak & Van Gennep, is uitverkocht. Maar hij kan HIER volledig worden gelezen.
donderdag 17 december 2015
Luister. Ik luister
naar wat ik jou zeg,
mij in het oog leg.
Stem in het duister,
leid mij hier weg.
Mond in het licht,
Mond in het licht,
lees mijn gezicht.
In de Stadsbibliotheek Maastricht / Centre Céramique is, verdeeld over enkele verdiepingen, tot 3 februari 2016 een expositie te zien van door fotograaf Jean Scheijen gemaakte foto's van twintig 'zuidelijke' dichters: SPIEGELBEELD, telkens gecombineerd met een dichterlijke reflectie op haar of zijn portret door de geportretteerde.
Geert van Oorschot, uitgever
Tijdens het lezen van de onlangs verschenen biografie van Geert van Oorschot
door Arjen Fortuin, Geert van Oorschot, uitgever, kwam ik er weer eens toe in oude correspondentieklappers te
bladeren. Niet dat ik er veel in dacht aan te treffen van en met betrekking tot
de uitgever van misschien wel enkele van mijn grootste literaire liefdes, maar
sommige biografieën wekken nu eenmaal een weemoedige vorm van nieuwsgierigheid
op.
Er zat meer in de klappers dan ik gedacht had of mij herinnerde. Zelfs van de aardigste brieven wist ik het bestaan niet meer.
Er zat meer in de klappers dan ik gedacht had of mij herinnerde. Zelfs van de aardigste brieven wist ik het bestaan niet meer.
Misschien had dat te maken met de vele anekdotes óver hem, waardoor hij iemand
was geworden uit een andere, bijna fictionele wereld, met wie contact
nauwelijks mogelijk was. Anekdotes en verhalen die ik las of hoorde van de
vormgever en schilder Nicolaas Wijnberg, die in de jaren zeventig en tachtig
aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht scenografie doceerde.
In april 1976 nam Van Oorschot drie gedichten van mij op in Tirade. Dat was voor mij een belangrijk
moment. Na mijn debuut met enkele gedichten en een verhaal in Contour, tien jaar eerder, had ik nog
maar weinig geschreven en vrijwel niets gepubliceerd. En nu was daar opeens
G.A. van Oorschot, die iets van mijn nieuwe schuchtere gedichtenstroom in zijn
bewonderde blad liet afdrukken. Van Oorschot schreef op 8 april: ‘Door de
voorjaarsreis ontstond een vertraging in de correspondentie. Ik zal uw
Kerkraadse gedichten [dat was de overkoepelende titel – wk] in het volgende
nummer van Tirade opnemen. Helaas ontbreekt me de tijd om uw sympathieke brief van
eind januari te beantwoorden. Ik hoop dat u daarvoor begrip zult hebben: ik heb
altijd veel te doen.’
Die ‘brief van eind januari’ 1976 waarnaar hij verwees was
een soort apologia pro poemate meo geweest, waarin ik reageerde op wat hij mij
op 14 januari geschreven had, namelijk dat mijn gedichten ‘geschreven [waren]
en gedacht in een taal die mij volkomen vreemd is. […] Ik spreek daarmee geen
oordeel uit over uw gedichten. Het is als bij b.v. Kouwenaar en Lucebert, toch
voor velen grote, belangrijke dichters. Ondanks al mijn pogingen in deze
dichters “door te dringen”, kan ik alleen maar zeggen, dat ze mij volkomen
onverschillig laten. Ik denk dat een en ander te maken heeft met leefklimaat en
generatieverschil.’
Niet lang daarna, met ingang van januari 1977, droeg Van
Oorschot het grootste gedeelte van zijn bemoeienis met Tirade over aan twee nieuwe redacteuren, Jaap Goedegebuure en
Herman Verhaar. Met het quasiventerige optreden van Goedegebuure, die duidelijk
niet in staat bleek meer dan één aspect van de veelzijdige persoonlijkheid Van
Oorschot te imiteren, kwam voor een tijdlang een einde aan mijn nog maar prille
relatie, als dichter, met Tirade. Jaren
later pas, toen Goedegebuure was vertrokken en Jacques Hamelink met Gemma
Nefkens de redactie vormde, kreeg mijn medewerkerschap een vervolg.
Tot de aardigste brieven die ik van Geert van Oorschot
bezit, behoort een schrijven van 2 januari 1987 vanuit zijn huis in Baambrugge.
Op de complimentjes die ik van hem kreeg ben ik nog steeds wel wat trots. Maar
interessant is toch vooral wat hij over Kemp en Hanlo schreef.
‘Wat is het toch vreemd en blijkbaar oer-hollands dat er van
een dichter als Kemp jaarlijks nauwelijks een 10-tal ex. worden verkocht. Zelfs
de Bloemlezing uit zijn kleine Liederen is een mislukking.’ [Eerste druk 1953. Hij
bedoelde de herdruk uit 1984.]
En verderop: ‘evenals Kemp behoort Hanlo tot de niet of
weinig gelezen schrijvers.
Wat is er toch met Holland aan de hand?’
Wat is er toch met Holland aan de hand?’
Voor de complete brief, zie de foto (klik om te vergroten):
dinsdag 15 december 2015
Op 9 mei van dit jaar was ik twee uur lang te gast in het klassieke-muziekprogramma 'Een goedemorgen met...' (NPO Radio 4).
De poëzie ontbrak daarbij niet.
Het programma is hier in zijn geheel te beluisteren.
vrijdag 27 november 2015
PIERRE KEMP
Breng eens een bezoek aan de website van de Pierre Kemp Stichting en luister daar bijvoorbeeld naar de stem van de dichter en zijn geestige dankwoord, gelardeerd met enkele gedichten, bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs 1956.
vrijdag 10 juli 2015
Out of the dark - in de vroegere mijnwerkerskolonie Sanderbout-Sittard
Met dank aan Wiel Miseré, die op 28 juni 2015 in de voormalige Gemmakerk in Sanderbout-Sittard een opname maakte van mijn (geïmproviseerde) causerie ter afsluitng van een tentoonstelling van mijnwerkersvaandels (georganiseerd door De Domijnen 03).
Over sporen van het mijnverleden en over arbeidsmigranten uit Polen, Slovenië en vele andere landen, die in de 20e eeuw naar Limburg kwamen.
donderdag 9 juli 2015
vrijdag 26 juni 2015
Out of the dark
Het landschap van mijn ziel is groen en zwart
Het landschap van mijn ziel is groen en zwart
en
nooit heb ik het met de dood verward,
want
dicht bij huis klinkt in de ondergrond
het
kloppen van een steen vergruizend hart.
Wiel
Kusters
Dit kleine gedicht maakt, uitvergroot op een wand, deel uit van de expositie 'Out of the dark. Landschappen van de Mijnstreek', die vanmiddag geopend wordt in Museum Land van Valkenburg in Valkenburg.
Daan Wildschut 'Lentelandschap met kolenmijn ' (ca 1962).
vrijdag 19 juni 2015
woensdag 13 mei 2015
"...Kusters blijft geheel zichzelf – zie bijvoorbeeld het titelgedicht ‘Hohner’. Ik neem het in zijn geheel over; het zou me niet verbazen als het als een klassiek gedicht in toekomstige bloemlezingen wordt opgenomen." Verder lezen
maandag 6 april 2015
HUUB BEURSKENS:
'De poëzie van Wiel Kusters ken ik vanaf zijn eerste bundel uit 1978 en ik ben al zijn publicaties blijven volgen. Wie aan Wiel Kusters en zijn poëzie denkt, denkt steevast aan de thematiek van de steenkolenmijnen. Dat is niet meer dan begrijpelijk, want het mijnwerkersleven in Kusters’ familie was, met zijn letterlijke en figuurlijke duister, en met zijn tragiek, sterk bepalend voor de belevings- en verbeeldingswereld van de opgroeiende Wiel. De titel van zijn eerste poëziebundel, Een oor aan de grond, is veelzeggend. Maar dat is de titel In en onder het dorp, van een boek met herinneringen aan het mijnwerkersleven via foto’s, beschouwingen en gedichten, vierendertig jaar later nog net zo. Wiel Kusters is dé dichter van de Limburgse mijnen en dat zal hij blijven ook.
Daar is niets mis mee. Integendeel. Tenzij daardoor de indruk ontstaat dat Kusters een beperkt dichter is. Hij is niet alleen in staat tot velerhande en vaak verrassende varianten binnen wat ik gemakshalve maar de mijnstreek in zijn werk noem, maar zijn thematisch bereik is veel wijder en weidser en zeer divers. (verder lezen)
Abonneren op:
Posts (Atom)