Mijn gedicht 'Kniettewies' (Krijtwit) uit de bundel Als kind moest ik een walvis eten is door Jos Bruls op muziek gezet. May Quaedflieg zingt het op Youtube.
'Kniettewies' vertelt het verhaal van mijn grootmoeder, Ida Palm, en mijn herinneringen aan haar. Zij werd in 1888 in Simpelveld geboren als dochter van de dagloner Michiel Palm op de dag dat deze stierf - zonder haar te hebben gezien. Ik heb daarover geschreven in de verhalenbundel De onweerzitting en, kort, ook in In en onder het dorp.
Klik hier
vrijdag 29 november 2013
vrijdag 18 oktober 2013
Door een
wonderlijke geest ben ik genomineerd voor het lidmaatschap van ‘de Muider Kring
van nu’.
Ja, er
gebeuren vreemde dingen in de wereld.
Mijn
nominatie is geschied in het kader van een historische tentoonstelling op het
Muiderslot, de voormalige woonstede van de dichter en geschiedschrijver P.C.
Hooft (1581-1647).
Wikipedia:
Hooft was
drost en kastelein van Muiden, baljuw van Naarden en Gooiland en hoofdbaljuw en
dijkgraaf van Weesp, Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer. Hij woonde gedurende 40
jaar in het Muiderslot, bij het huidige Muiden Vesting.
Mede
dankzij Hooft's toedoen was het Muiderslot een plek geworden waar kunstenaars
en geleerden geregeld bijeenkwamen. Om het sociale en culturele leven aldaar te stimuleren werden bijzondere mensen
geïnviteerd, die veelal geïnteresseerd waren in literatuur en wetenschap.
Zo ontstond
de Muiderkring, al moet bij deze benaming - uit de 19de eeuw - worden bedacht
dat hier eerder sprake was van incidentele ontmoetingen dan van geregelde
samenkomsten.
Waarschijnlijk ligt niemand wakker van de vraag wie die 'Muider Kring van nu' zullen gaan vormen. Maar nu ik toch eenmaal op de lijst sta van mogelijke
Muiderkringleden, te midden van Ian Buruma, Midas Dekkers, Robbert Dijkgraaf,
Corine de Ruiter, Henk Pröpper en Inez Weski, zou het wel leuk zijn wat stemmen te vergaren.
Wie wil kan op mij ‘klikken’: Verkiezing Muiderkring
zondag 15 september 2013
Vanmiddag onthulde wethouder mr. Peter Thomas in de Botanische Tuin, Kerkrade, een hardstenen plaquette met mijn kleine gedichtenreeks 'Carbone notata' (uit De gang, 1979): Met (steen)kool geschreven - een in memoriam voor mijn vader, grootvader en zoveel andere mijnwerkers.
Misschien dat de letters zich langzaam met mos zullen vullen. Mijn gedicht wil plant worden, stel ik me voor. (Zoals de planten uit het Carboon onder tijds- en aardedruk versteenkoold zijn.)
vrijdag 13 september 2013
Tonie Ehlen
Vandaag neemt de concertpianiste Tonie Ehlen na 37 jaar afscheid van het Maastrichts Conservatorium, tegenwoordig: Conservatorium van Hogeschool Zuyd.
Ik krijg al sinds 1966 muziekles van haar, als luisteraar wel te verstaan. Zij, de muziek en ik - wij gaan door.
Tonie Ehlen op tekeningen van de kunstenaar Toon Teeken, © 1986.
Foto Tonie: Frits Widdershoven.
maandag 2 september 2013
Stenen bloem
De Gemeente Kerkrade heeft me verrast met het voornemen een van mijn gedichten, uitgehakt in steen, een plaats te geven in de Botanische Tuin te Terwinselen, vlakbij Spekholzerheide, het dorp van mijn jeugd. Over die bijzondere openbare tuin en zijn relatie met de geschiedenis van de Limburgse steenkolenmijnen heb ik geschreven in In en onder het dorp.
De onthulling vindt plaats op zondag 15 september. Lees meer...
De onthulling vindt plaats op zondag 15 september. Lees meer...
dinsdag 20 augustus 2013
Koukou
'Ik hou van koukou.'
"Van cacao bedoel je?"
'Ja nee koukou.'
"Hoe schrijf je dat?"
'Ja je zegt koukou, maar je schrijft chocolademelk.'
"Van cacao bedoel je?"
'Ja nee koukou.'
"Hoe schrijf je dat?"
'Ja je zegt koukou, maar je schrijft chocolademelk.'
zaterdag 6 juli 2013
Jims speeltje en opa's Teken van Verdienste van de Stad Maastricht
5 juli 2013, met dank aan burgemeester Hoes en het gemeentebestuur van Maastricht
Het Teken van Verdienste is gemaakt door de kunstenaar Hans van der Weijden
Het Teken van Verdienste is gemaakt door de kunstenaar Hans van der Weijden
dinsdag 2 juli 2013
Grenzenloos
Chapeau Cultuur, de L1-rubriek over kunst en cultuur in de Euregio Maas-Rijn, over de stand van zaken met betrekking tot het project Maastricht Culturele Hoofdstad 2018.
Hier te bekijken de uitzending van 28 juni 2013; vanaf 16'20" een gesprek van Ludo Diels met WK naar aanleiding van In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg.
Herlevend mijnverleden
Veertig jaar stond hij stil, de ophaalmachine in het schachtgebouw van de steenkolenmijn Oranje Nassau I. Afgelopen zondag kwam er weer beweging in. Tot ontroering van de oud-mijnwerkers die het aanschouwden. Lees verder...
Zie ook: Herlevend mijnverleden in Heerlen
zondag 30 juni 2013
vrijdag 28 juni 2013
donderdag 20 juni 2013
Potje trots
Onlangs postte de publiciteitsmedewerkster van een grote literaire uitgeverij een tweet die begon met de woorden: "Ik ben me toch een potje trots...', waarna achter een dubbele punt de reden van die trots werd genoemd.
Wat een merkwaardig Nederlands kwetterde daar uit de burelen van deze voorname uitgever.
Bedoelde de tweetster ons te melden dat ze een "trots potje" was? Nee, want dan had er een komma achter "potje" gestaan, waarna de elliptische structuur van de zin zich kon laten verklaren uit de telegramstijl die aan veel twitterberichten eigen is.
Op internet las ik dat de voetballer Ronald Koeman "trots" was "hoe ze" na een gewonnen wedstrijd "in het potje waren gebleven".
Ook kun je op het web berichten tegenkomen over peuters die "trots" op het "potje" zijn gegaan.
Prachtige gevallen van intertekstualiteit eigenlijk.
Wat een merkwaardig Nederlands kwetterde daar uit de burelen van deze voorname uitgever.
Bedoelde de tweetster ons te melden dat ze een "trots potje" was? Nee, want dan had er een komma achter "potje" gestaan, waarna de elliptische structuur van de zin zich kon laten verklaren uit de telegramstijl die aan veel twitterberichten eigen is.
Op internet las ik dat de voetballer Ronald Koeman "trots" was "hoe ze" na een gewonnen wedstrijd "in het potje waren gebleven".
Ook kun je op het web berichten tegenkomen over peuters die "trots" op het "potje" zijn gegaan.
Prachtige gevallen van intertekstualiteit eigenlijk.
Kerkraads liedje zonder muziek
Verlós
Iech
wees woa iech waas:
mit de
vus in ’t jraas,
’t rent,
iech weëd naas.
Iech
wees woa iech sjtoa.
Nit mieë
hei, nog nit doa:
zoeë
loof iech diech noa.
Iech
wees woa iech bin
wen iech
miech zelver werm ving
mit
mieng erm um diech hin.
Iech
wees woa doe ligks,
boese
oam noa miech riks
oes ’t
lit datste briks.
nu de strofen in
omgekeerde volgorde
(met hier een daar
een kleine tekstvariant):
Iech
wees woa doe ligks,
oane oam
noa miech riks
oes ’t
lit datste briks.
Iech
wees woa iech bin
wen iech
miech zelver werm ving,
dieng
erm um miech hin.
Iech
wees woa iech sjtoa.
Nit mieë
hei, nog nit doa,
noe ren
miech doch noa.
Iech
wees wie iech waas:
mit de
vus in ’t jraas,
doe
reëns, iech weëd naas.
© 2013 Wiel Kusters
M.b.t de titel: ‘verlós’
is verlies, maar ook klinkt het woord ‘verlos’ hier mee (ziech op inne
verlosse; óp dem is ummer verlos enz.: op hem of haar kun je altijd rekenen.)
Een liedje over
verlies en (de hoop op) herstel dus.
dinsdag 18 juni 2013
Zomerdag
Het was een dag met zoveel zon
dat ik niets onthouden kon.
De hemel leeg
en strak en blauw
en zonder kreuk
of vouw.
Niets dan licht,
geen wolkje,
overal dolkjes
van de zon.
Er viel geen schaduw
te noteren, geen streepje
van een tak.
Zelfs de boom
waaronder ik stond,
onthield zich niet,
onthield mij niet.
Ik wist alleen nog wie ik was
bij het doen van een plas.
Wiel Kusters
Velerhande gedichten. Amsterdam, Querido, 1997.
Het was een dag met zoveel zon
dat ik niets onthouden kon.
De hemel leeg
en strak en blauw
en zonder kreuk
of vouw.
Niets dan licht,
geen wolkje,
overal dolkjes
van de zon.
Er viel geen schaduw
te noteren, geen streepje
van een tak.
Zelfs de boom
waaronder ik stond,
onthield zich niet,
onthield mij niet.
Ik wist alleen nog wie ik was
bij het doen van een plas.
Wiel Kusters
Velerhande gedichten. Amsterdam, Querido, 1997.
zondag 16 juni 2013
dinsdag 11 juni 2013
'Iedereen binnenlaten,/ wie er ook komt'.
Veertien gedichten van Hans-Ulrich Treichel, waaronder het hier eerder gepresenteerde 'Inzicht', op HET MOMENT.
Veertien gedichten van Hans-Ulrich Treichel, waaronder het hier eerder gepresenteerde 'Inzicht', op HET MOMENT.
maandag 10 juni 2013
Kafka, muizen, Spitzel
Op 3 december
1917 schreef Franz Kafka aan Max Brod over zijn angst voor muizen.
‘Das was ich
gegenüber den Mäusen habe, ist platte Angst. Auszuforschen woher sie kommt ist
Sache der Psychoanalytiker, ich bin es nicht. Gewiss hängt sie wie auch die
Ungezieferangst mit dem unerwarteten, ungebetenen, unvermeidbaren,
gewissermassen stummen, verbissenen, geheimabsichtlichen Erscheinen dieser
Tiere zusammen, mit dem Gefühl das sie die Mauern ringsherum hundertfach
durchgraben haben und dort lauern, dass sie sowohl durch die ihnen gehörige
Nachtzeit als auch durch ihre Winzigkeit so fern uns und damit noch weniger
angreifbar sind.’
Ik las deze
brief in het fascinerende boek Ist das
Kafka? 99 Fundstücke (Frankfurt am Main, S. Fischer Verlag, 2012) van de
Kafkabiograaf Reiner Stach. Daarin staat ook nog een iets eerder geschreven
brief aan Felix Weltsch, waarin Kafka het nachtelijke verkeer van muizen in
zijn kamer op fobische wijze beschrijft.
Zijn
(nachtelijke) angst voor muizen hangt volgens Kafka net als de angst voor
ongedierte samen met het 'onverwachte, ongevraagde, onvermijdelijke, tot op
zekere hoogte stomme, verbeten, met geheime bedoelingen geladen verschijnen van
deze dieren, met het gevoel dat ze de muren aan alle kanten om je heen
honderdvoudig doorgraven hebben en daar zitten te loeren’.
Van de angst
voor ongedierte in de zin van insecten getuigt op een geheel eigenwijze Kafka’s
verhaal Die Verwandlung. Muizen
spelen een hoofdrol in Josefine, die Sängerin oder das Volk der Mäuse. (Ik schreef eerder hierover op deze blog).
Dat zijn heel directe verbanden. Maar, dacht ik, terwijl ik die twee
schitterende brieven las, worden de muizen hier niet ook beschreven in termen
van verklikkers, spionnen, afluisteraars? Van Spitzel? Hun
‘geheimabsichtliches Erscheinen’, hun komst ‘onder de muren door’, hun
angstwekkende ombestemde kleinheid. En is dat dan niet ook te associëren met
bijvoorbeeld die mannen die aan het begin van Der Prozess Josef K. komen
arresteren? K. ligt op bed en wacht op zijn ontbijt. ‘Sofort klopfte es und ein
Mann, den er in dieser Wohnung noch niemals gesehen hatte, trat ein.’ En er
lijken meer indringers te zijn, want nadat de vreemde man iets ‘belastends’
(‘Er will, dass Anna ihm das Frühstück bringt’) tegen een kompaan heeft gezegd
die vlak achter de deur lijkt te staan, lezen we: ‘Ein kleines Gelächter in
Nebenzimmer folgte, es war nach dem Klang nicht sicher, ob nicht mehrere
Personen daran beteiligt waren.’
Wat Kafka’s insectenfobie betreft: het is frappant dat het woord Wanze,
wandluis, maar ook aanduiding voor een ‘walgelijk individu’, tevens het woord
is geworden voor afluisterapparaten.
'Lieber Max nur Zufall, dass ich erst heute antworte und eben auch die Zimmer- Licht- und Mäuseverhältnisse.' Enz.
Dank aan Ewout van der Knaap voor de leestip.
Dank aan Ewout van der Knaap voor de leestip.
vrijdag 7 juni 2013
Tobias en de vis
'In 2001 publiceerden Huub Beurskens en Wiel Kusters in het tijdschrift Tirade een poëtische vierspraak onder de titel Tobias en de vis. (...)'
Zie verder:
http://www.bijbelencultuur.nl/bijbelboeken/tobit/6/2/tobias-en-de-vis
woensdag 5 juni 2013
Ik loop over straat en opeens is er deze zin, die een
regel uit een gedicht zou kunnen zijn:
Mijn hart klopt voor eeuwig te laat.
Waar komen die woorden vandaan,
ongewild, ongezocht? Niet te achterhalen uit welke denk- en gevoelsinhouden van
vandaag (vannacht? gisteren? gisternacht? eergisteren?) ze zijn voortgekomen.
Zou het, in een gedicht, een
goede regel zijn? Geen idee, dat hangt van het gedicht af en dat bestaat (nog)
niet.
Andere vraag: wat betekenen deze
woorden in deze samenhang en deze volgorde?
Beter: wat kúnnen ze betekenen?
Mijn hart klopt voor eeuwig te laat.
Deze vreemde, melancholieke, ouderwets en zelfs wat sentimenteel aandoende zin fascineert me.
Klopt ‘mijn hart’ te laat om ‘eeuwig’
te kunnen zijn (‘voor “eeuwig” te laat’)? Heeft het de eeuwigheid al
onmiddellijk verspeeld toen het begon te kloppen? Dat wil zeggen: kwam het met
zijn tikken (als een klok) ‘te laat’ (hier in feite hetzelfde als ‘te vroeg’)
om deel uit te kunnen maken van de eeuwigheid, die tijdloos is.
Andere mogelijkheid: ‘mijn hart
klopt “voor immer en altijd” te laat’. Voorgoed dus. Er is dan iets wat het
nooit meer zal kunnen inhalen. Maar wat vreemd is dat. Een paradox. Hoe kan er
voor de eeuwigheid nu iets te laat komen? Dat ‘te laat’ bevindt zich dan áchter
de (tijdloze) eeuwigheid. Dat is moeilijk denkbaar.
Maar nu. Ik schrijf dit op en
plotseling schiet mij deze titel van S. Vestdijk te binnen: Het eeuwige telaat. Dat boek, een ‘dialoog over den tijd’ uit 1946, zo lees
ik in een bibliografie, staat niet in mijn kast en heeft daar ook nooit
gestaan. Gelezen heb ik het niet. En aan de schrijver ervan, Vestdijk dus, heb ik
de afgelopen dagen, weken, maanden bij mijn weten (!) geen enkele keer gedacht.
Ik móet dat boekje nu lezen. Voor
het te laat is.
Cupido dubitans en Einsicht: een inzicht
In mijn bundel Zielverstand (Amsterdam: Querido, 2007) staat het gedicht 'Cupido dubitans', dat naar ik uit lezersreacties kan opmaken een zekere populariteit kent.
Op YouTube lees ik het
voor.
Cupido dubitans
Soms mis je iemand
zoals een pijl die zich vergist
en dus het hart niet raakt.
Dat heet missen, niet gemis.
Gemis is kijken naar de pijlen in je hand.
Onlangs kwam ik bij de Duitse dichter Hans-Ulrich Treichel,
die ik heel graag lees, een gedicht tegen dat mij naar gedachte en toon sterk
verwant lijkt aan 'Cupido dubitans'. Die verwantschap vind ik ook in andere
gedichten van Treichel.
Hier is het gedicht dat ik bedoel:
Einsicht
Noch ist alles möglich.
Wir haben uns flüchtig gestreift.
Der Rest: wahrscheinlich tödlich.
Die Kunst: dass man es begreift.
Wir sollten es dabei belassen.
Ein Hauch ist fast wie ein Kuss.
Sich lieben heisst auch sich verpassen.
Auf andere Art. Und Schluss.
(Gespräch unter Bäumen. Gesammelte
Gedichte. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2002)
Natuurlijk heb ik het willen vertalen.
Een
vertaling is een benadering, geen 'samenvallen met'. Maar dit is dan het resultaat van het 'flüchtig streifen' van twee gedichten en twee dichters.
Inzicht
Nu is alles nog mogelijk.
We hebben elkaar vluchtig geraakt.
De rest: waarschijnlijk dodelijk.
De kunst: dat je verzaakt.
Misschien moet het hier maar bij blijven.
Een vleugje is bijna een kus.
Liefde is ook: niet beklijven.
Maar anders. En dus.
maandag 3 juni 2013
Mijn hieronder besproken boek Ik graaf, jij graaft, is HIER gratis te downloaden als e-book.
Een betrouwbare gids in een vrij ontoegankelijk landschap
door PETER DE BOER − 21/07/95
Trouw
RECENSIE Wiel Kusters: Ik graaf, jij graaft. Aantekeningen over poëzie. Querido, Amsterdam; 208 blz.
Zowel op de korte als op de lange baan betoont Kusters zich een heel nauwkeurige en interpretatief slagvaardige lezer. Hoewel essayistische invallen en entrefilets niet ontbreken, blijven zijn stukken toch altijd een enigszins docerende toon houden. Hij heeft iets van een ernstige, niettemin montere didacticus, die zijn lezers tot in de titel van zijn bundel lijkt aan te sporen om actief deel te hebben aan het hier geboden poëticale spitwerk.
Laat ik hier onmiddellijk aan toevoegen dat die titel in de eerste plaats verwijst naar een veel duisterder dimensie van het werkwoord 'graven'. Het is een aanhaling uit een gedicht van de Joods-Roemeense dichter Paul Celan, waarin de regel voorkomt: “Ik graaf, jij graaft en ook graaft de worm”. Celan overleefde de holocaust en zag een groot deel van zijn familie en vrienden aan de nazi-terreur ten slachtoffer vallen. Zijn poëzie staat geheel in het teken van vernietiging en dood, geeft stem aan wat zwijgt, evoceert de existentiële Leegte-na-Auschwitz.
Zo de mens nog iets is, zo vat Kusters de kern van het zojuist aangehaalde gedicht samen, dan toch niet meer dan 'de worm die hem zal vreten'. God is in dit emotionerende gedicht een onmachtige, verre God, een aanwezige afwezigheid. De eerste strofen van dit huiveringwekkende gedicht luiden:
“Er was aarde in hen, en / zij groeven / Zij groeven en groeven, en zo verliep hun dag, hun nacht. / En zij loofden niet God, / die dit, zo hoorden ze, allemaal wist. / Ze groeven, vernamen niets meer: / ze werden niet wijs, verzonnen geen lied, / bedachten generlei taal. / Ze groeven.”
Kusters wijdt drie uitstekende essays aan de fascinerende maar moeilijke poëzie van Celan. Mét de vier beschouwingen over Faverey behoren zij tot het beste dat 'Ik graaf, jij graaft' te bieden heeft. Hij is zeer goed thuis in het werk van deze hermetisten en slaagt er telkens in om zijn bevindingen glashelder te formuleren. Hij noemt Faverey onomwonden “de enige Nederlandse dichter misschien met wie Paul Celan een zekere verwantschap vertoont”.
Daar is, gezien de essentiële rol van het niets en de leegte in hun werk, inderdaad veel voor te zeggen. Maar de existentiële achtergrond van waaruit zij gedicht hebben, verschilt natuurlijk aanzienlijk. Bij Celan is het tot bloei brengen van het zwijgen, van het vernietigde, al is het 'maar' de bloei van 'De niemandsroos' (zoals een van zijn bundels heet), vanuit zijn biografie te begrijpen.
Maar waar komt Faverey's obsessie voor het vernietigen, het onstoffelijk en leeg maken van de werkelijkheid nu precies vandaan? Het antwoord moet, denk ik, luiden: uit zijn idealistische hang naar een soort eeuwigheid die primair op taalspel is gefundeerd. Dat is dan toch iets heel anders dan de in wezen realistische impuls van waaruit Celan dicht. Het is jammer dat Kusters op deze kwestie niet nadrukkelijk ingaat. De behandeling ervan zou een helderder licht kunnen werpen op het tegenwoordig alom gerespecteerde, maar daarom nog niet per se alom geliefde werk van Hans Faverey.
Vernietiging - in woorden uiteraard - als ultieme scheppingsdaad is het centrale motief van veel van Kusters' beschouwingen. Vanuit deze optiek zegt hij ook behartenswaardige dingen over de ingewikkelde destructieve poëtica van Paul Rodenko en over het onstuitbare in elkaar overvloeien van dood en leven in de gedichten van Achterberg. Het doorwrochte essay 'Tweeërlei eeuwigheid' dat hij aan de laatste wijdt, wekt een beetje de indruk van oude wijn in nieuwe zakken, maar is zo scherpzinnig geschreven dat ik me er toch aan overgeef.
Achterberg komt ook nog aan bod in een nauwelijks twee pagina's tellende schets over zijn gedicht 'Graf'. Dit vers, dat in woorden een sfeer van berusting uitspreekt, wordt op grond van een minieme, maar afdoende klankanalyse door Kusters ontmaskerd als opdringerig, obstinaat en verstikkend. Close reading van de beste soort: spitsvondig, pregnant en overtuigend.
Sowieso vind ik dat Kusters zich in de interpretatieve sfeer zelden vergaloppeert. Hij is daarvoor eenvoudig te intelligent en te degelijk. Hij maakt wel eens uitstapjes naar de klassieke en bijbelse mythologie die mijns inziens vergezocht zijn, maar die vormen nooit de hoofdpijlers van zijn beschouwingen. Hij mag daarom met recht een betrouwbare gids genoemd worden in de meer hermetische, ondoordringbare regionen van het poëtische landschap.
Maar evenzogoed voert hij zijn lezer langs, bijvoorbeeld, het door en door vertrouwde kustgebied van Gorters Mei (in een voortreffelijk stuk getiteld 'Liedren als zuilen') en blijkt hij in staat daarin nieuwe vergezichten te openen.
Poëzieliefhebbers die nog een plaatsje in hun koffer over hebben, kan ik dit boek dan ook van harte ter lezing in de vakantie aanbevelen. Wie ook essaybundel 'Intimiteit onder de melkweg' (1994) van Herman de Coninck nog in zijn bagage kwijt kan, krijgt daarmee een tamelijk compleet en inspirerend beeld van hoe er op dit moment door verschillend geaarde dichters-essayisten tegen de poëzie wordt aangekeken. En de 'Mei', tot slot, kan er dan ook nog wel bij. Zo komt Jan Dromer door de zomer.
vrijdag 31 mei 2013
Mijnkolonie
Op de
benauwde binnenplaats
stonken de
kippenhokken
In de tuin
groeiden
tomaten,
spinazie, dille
In de
zomerglans
kwam met de
hittegolf
het geluid
van de stoomfluit
zwak maar
schril
In het
kreupele bos
tussen
bladeren afval en as
speelden wij
kinderen
rovertje en
schandiet
Een zwarte
man
onder het stof, met drinkbus
zei: we gaan
aardappelpannenkoeken
eten
Harald
Hartung, Hase und Hegel (1970)
Aktennotiz
meines Engels. Gedichte 1957-2004
Wallstein
Verlag, Göttingen, 2005
Vertaling:
Wiel Kusters
zondag 26 mei 2013
donderdag 23 mei 2013
Urännerung an Oskar Pastior
Aber
Aber wenn Du's kragen fest,
Dir den anzug schultern lässt
(denn er wird gezart mit lügen
die am besten bisschen krügen)
schneiden plötz sich unsere woge.
Hast auf nimmer Dich entzoge,
schüttelfest und schnurgeräd.
Mimimiene, wie die fleht!
Aber wenn Du's kragen fest,
Dir den anzug schultern lässt
(denn er wird gezart mit lügen
die am besten bisschen krügen)
schneiden plötz sich unsere woge.
Hast auf nimmer Dich entzoge,
schüttelfest und schnurgeräd.
Mimimiene, wie die fleht!
donderdag 16 mei 2013
Dan Brown versus Wiel Kusters (Auteur van 'In en onder het dorp')
Ik wil, ahum, niet te veel zeggen maar zo liggen de verhoudingen inzake Inferno bij Bruna op station Maastricht.
Nieuwkomer Brown naast...., jawel.
Nieuwkomer Brown naast...., jawel.
maandag 13 mei 2013
Oskar und das Hündchen. Nachtrag zu meiner 'Erinnerung an Oskar Pastior (1)'
Jetzt lese ich in Harald Hartungs Aufzeichnungen, Der Tag vor dem Abend (Göttingen, Wallstein Verlag, 2012) unter der Aufschrift 'Oskar Pastior ist tot' unter anderem:
'Vor Jahren, als unser Hund noch lebte, meldete sich der Anrufer stets mit den Worten: "Hier ist Oskar der andere."'
Oskar, der andre Hund. Oskar, der Nicht-Hund. Oskar, der 'andre' Dichter. Oskar, der im Lager geänderte Mensch. Nichts und alles von dem hat er mit seiner Begrüssungsformel sagen wollen, so kommt es mir vor. Bedeutungsloses Spiel oder Unspiel der Bedeutungen?
Aus den Gedichtgedichten (1973):
während in der ersten Zeile DAS HÜNDCHEN seinem herrn beim ertrinken beisteht ist in der zweiten zeile keine rettung mehr möglich in der dritten zeile wächst die verzweiflung während schon hilfe in der vierten zeile naht das gedicht veranschaulicht DIE TREUE während sein titel SCHON zeitloses deutet
Von mir folgendermassen ins Niederländische übersetzt in dem Pastior-Band Een Nederlandse titel (Amsterdam, Querido, 1985):
terwijl HET HONDJE zijn baas in de eerste regel bij het verdrinken bijstaat is er in de tweede regel geen redding meer mogelijk in de derde regel neemt de vertwijfeling toe terwijl er reeds in de vierde regel hulp in aantocht is het gedicht maakt DE TROUW aanschouwelijk terwijl zijn titel REEDS op iets tijdeloos duidt
Jedes Mal beim Hören dieser Übersetzung auf unserer gemeinsamen Vortragsreise im Jahre1988 (Berlin, Freiburg, Bielefeld, Krefeld) hat Oskar ein leichtes Schmunzeln nicht unterdrücken können. Ursache: der kurze o-Laut im niederländischen 'hondje'.
Über Oskars Tod schreibt Harald Hartung, in den zitierten Aufzeichnungen, was ich schon wusste: 'Er starb bei Freunden in Frankfurt, auf dem Sofa, als er sich vom Buchmessetrubel vor einem Auftritt ausruhen wollte - wie über der Zeitung eingeschlafen. Das Hündchen seines Gastgebers hielt Wache.'
vrijdag 10 mei 2013
Erinnerung an Oskar Pastior (1)
1987 oder 1988. Wir sind bei
einer Dichterlesung im Literarischen Colloquium Berlin, dem schönen Haus am
Wannsee. Zu den Lesenden gehört Harald Hartung, Literaturprofessor an der
Technischen Universität, der Gedichte vorstellt aus seinem 1986 erschienenem
Band Traum im deutschen Museum.
Oskar neigt sich ein wenig mir zu und flüstert: ‘Und das Hündchen heisst tatsächlich [Namen vergessen].’
Es scheint mir in dem Moment eine
ironische Kritik an den ‘Realismus’ der Hartungschen Verse, von denen wir
gerade eines gehört haben.
Etwa fünfundzwanzig Jahre später blättere
ich durch Harald Hartungs gesammelte Gedichte, Aktennotiz meines Engels, und suche das Gedicht mit dem Hund. Und
da ist es! Die letzten Zeilen von ‘Stolper Herbst mit Hund’ machen sofort klar,
dass dieses Gedicht nicht zu Oskar Pastiors Favoriten gehört haben kann. ‘So
ruhig blickt mich der Hund an, sein altes/ tieferes Schauen befragt fraglos den
fragenden Herrn’.
Zu meiner jetzigen Überraschung
aber war damals auch noch etwas anderes im Spiel. Denn der Hund im Gedicht
heisst: Oskar! Hartungs Gedichtanfang
lautet: ‘Mein gewöhnlicher Gang wie täglich und Oskar wie üblich/ zog an der
Leine und las Marke um Marke am Weg/ wählerisch und genussvoll wie der
verständigste Leser’.
Nun nehme ich an, dass Oskar mit
seinem Gesäusel auch den humorvollen Gedanken heraufbeschwören wollte, Harald
Hartung hätte, in seinem Gedicht, ihn
gemeint; Hartungs Gedicht wäre, da am Anfang, eine ironische Darstellung Oskars
lyrischer Position als Oulipist (‘an der Leine’).
Und ich habe mich gefreut.
Und ich habe mich gefreut.
donderdag 9 mei 2013
TERRAS publiceert mijn vertaling van Oskar Pastior: 'Moeder en zoon met bolbliksem (1928)'. Met een nawoord over, onder meer, Oskar en de Securitate - de Roemeense geheime dienst ten tijde van het communistisch bewind.
Buurman Salomon en Mevrouw
Ieder jaar aan het begin van de maand mei, de
voorjaarsmaand bij uitstek, wegwijzer naar de zomer, ga ik – en gaan
waarschijnlijk velen met mij – door een lage en nauwe gang van melancholie.
4 mei en de dagen daarvoor staan, ook door de gelukkig niet verflauwende inzet van de media, in het teken van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De verschrikkingen waarvoor in laatste instantie geen naam is.
4 mei en de dagen daarvoor staan, ook door de gelukkig niet verflauwende inzet van de media, in het teken van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. De verschrikkingen waarvoor in laatste instantie geen naam is.
Geen naam. Maar de namen van alle mensen staan gegrift in
de palm van Zijn hand, onuitwisbaar, zegt het Boek der Boeken diep ontroerend.
Het is wel een heel ander beeld dan dat van de op de onderarm getatoeëerde
kampnummers van de nazislachtoffers.
Hun namen moeten terug in de wereld, de geschiedenis van
al deze concrete, individuele mensen. Hun massale uitwissing zal niet gelukt
mogen zijn. (De grammatica toont hier de gevoelde onmacht. Maar toch.)
Dezer dagen las ik het zojuist verschenen boek Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in
Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog van Herman van Rens
(Uitgeverij Verloren, Hilversum). De
‘nabijheid’ van de behandelde stof, de genoemde mensen, de informatie over de
lotgevallen van zeer concrete individuen uit het eigen dorp, de eigen stad, de
eigen streek, is indrukwekkend.
In de achterin het boek opgenomen lijst van slachtoffers,
compleet met geboortedatum, geboorteplaats, adres, datum van arrestatie,
deportatie en overlijden, plus naam van de plaats waar de dood hen na
wegvoering uit Nederland aantrof, las ik de naam Louis Salomon, geboren 16
december 1899. Gearresteerd 21 mei 1942 en waarschijnlijk overleden in juli van
dat jaar in Kamp Amersfoort.
Had ik in 1942 gewoond waar ik nu woon, dan was Louis
Salomon mijn buurman geweest. Sterker nog: in het huis van buurman Salomon hebben
ook mijn vrouw en ik gewoond, van 1972 tot 1976. Onze in 1975 geboren dochter
heeft er over de vloer gekropen. In 1976 schoven we een voordeur verder. Een
gemakkelijke verhuizing, waar ik voor de grap weleens van zei dat ze
onmiskenbaar van zwerversbloed getuigde.
Via het personenregister in het indrukwekkende boek van
Herman van Rens kwam ik al snel meer over buurman Louis Salomon te weten.
Louis Salomon was een van de tien joodse mannen die in
mei 1942 slachtoffer werden van de eerste grootschalige arrestatie in Limburg.
Op last van de Sicherheitspolizei
werden ze door de gemeentepolitie uit hun huizen gehaald. ‘Het waren notabele
leden van de joodse gemeenschap,’ aldus Van Rens, ‘een advocaat, een fabrikant,
enkele grote winkeliers en kooplieden.’ Het betrof een represaillemaatregel. De
reden van de arrestatie was ‘het feit dat onbekenden bordjes met het opschrift Voor joden verboden “kwaadwillig” hadden
verwijderd.’
Drie van deze mannen werden vrijgelaten omdat ze gemengd
(dus met een niet-joodse) gehuwd waren. In hun plaats werden drie andere
gearresteerd. Herman van Rens schrijft: ‘In deze groep vond de eerste moord
plaats op een Limburgse jood. In juli 1942 werd Louis Salomon in het kamp
Amersfoort doodgeknuppeld. Hij was gemengd gehuwd, maar werd verdacht van
communistische sympathieën. Daarom was hij niet, zoals drie anderen,
vrijgelaten.’ Louis Salomon werd door de SS-er Hugo Hermann Wolf, die onder de
gevangenen bekend stond als ‘het Kerstmannetje’, zo hevig geslagen en getrapt
dat hij aan de gevolgen daarvan overleed.
De meeste andere leden van de Maastrichtse groep werden
vanuit Amersfoort naar Auschwitz gedeporteerd.
Van Rens verwijst naar diverse rechtbankverslagen, die
via de databank Historische Kranten van de Koninklijke Bibliotheek gemakkelijk
terug te vinden zijn.
Uit Het Vrije Volk
van 23 november 1948:
‘Het “Kerstmannetje”, dat eigenlijk Hugo Herman Wolff
heet, staat in zijn vaal verschoten SS-uniform voor het Amsterdamse Bijzonder
Gerechtshof. Een vijftiger met een snorretje en domme, uitdrukkingsloze ogen.
Vele oud-gevangenen van het kamp Amersfoort zijn gekomen om tegen hem te
getuigen. Zij zien Wolff met blikken vol haat aan.
Eén getuige is er, die hem voor het eerst ziet. Het is
een dame, die de rechters vertellen moet, hoe zij tot de ontdekking kwam, dat
haar man in het kamp de dood vond.
Zij begint kalm, maar na enkele zinnen overmeesteren haar
het leed van al die jaren en de emotie van dit ogenblik. “En toen is mijn man
doodgeknuppeld,” roept zij met overslaande stem uit en moet zolang op een stoel
terzijde gaan zitten.
Een jonge mijnwerker, die over ditzelfde geval moet
vertellen, draait zenuwachtig de ogen van Wolf af. Zijn woorden zijn
overstaanbaar. Ten slotte staat hij alleen nog maar te huilen. Op de gang gaat
hij kalmeren.
Volgende getuige. Weer over hetzelfde geval. “Als deze
dame de zaal uitgaat, anders kan ik geen inlichtingen geven,” zegt hij.
De president weet de vrouw van de vermoorde gevangene te
overtuigen, dat het beter is, dat zij niet alle gruwelijke bijzonderheden
hoort; zij verlaat de zaal.
Het blijkt dan, dat het slachtoffer, een Jood, zonder
aanleiding zó lang was geknuppeld, dat hij als een bloederige massa tegen het
prikkeldraad bleef liggen, waar hij nog eens tegen het hoofd werd getrapt.
Dader: het Kerstmannetje, dat als hoofd van het “Jodencommando” een bijzondere
vaardigheid in de meest gevarieerde kwellingen had ontwikkeld.
Dan wordt de dame weer binnengeleid. De president wil
haar in een paar woorden meedelen, wat er tijdens haar afwezigheid is gebeurd:
“De verdachte heeft toegegeven, dat het wel mogelijk is, wat de getuigen hebben
verklaard, namelijk dat uw man zo geslagen en getrapt is, dat hij er de
volgende dag aan overleed.” Maar reeds zakt de vrouw voorover op het
getuigenhekje en enige minuten lang klinkt er niets anders in de rechtszaal dan
het klaaglijk gehuil van de getuige. Zelfs op de publieke tribune is het
doodstil. De rechters kijken op hun vingers.
Ten einde raad laat de president zijn secretaresse
roepen, die de getuige naar buiten leidt en een glas water zal geven. Als zij
achter Wolff langs loopt, hamert de vrouw hem met de vuisten op het bijna kale
hoofd tot de parketwachter tussenbeiden komt. Wolff is stokstijf op zijn plaats
blijven staan.’
Het Nieuwsblad van
Friesland (26 november) spreekt
van ‘drie harde klappen’.
Namen: in het Nieuwsblad
van het Noorden van dezelfde dag wordt mevrouw Salomon aangeduid als
mevrouw S.-M.
Wolf, timmerman van beroep, heet in de diverse verslagen
nu eens Wolf, dan weer Wolff. De naam ‘het Kerstmannetje’ kreeg hij volgens De Heerenveensche Koerier van 25 november 1948 van de gevangenen. ‘Wolf
was leider van het “bos-commando”, dat tot taak had, percelen bos te rooien.
Dikwijls is het toen voorgekomen, dat Wolf met jonge dennebomen over de schouder
naar het kamp ging. Daarom noemden de gevangenen hem “Kerstmannetje”.’
Tegen hem en de andere Amersfoortse kampbeulen die
terechtstonden, onder wie de beruchte Kotälla (later bekend als een van de Vier
van Breda) werd de doodstraf geëist. Het Kerstmannetje werd veroordeeld tot
levenslange gevangenisstraf.
zondag 28 april 2013
woensdag 24 april 2013
Illegale liedje
Die illegale
ken ik van bale
kunnen geen tale
ze blijven maar klitte
tussen de witten
laat ze niet zitten
het bennen boeve
ga ze aftróéven
die illegalen
ga ze ophálen
het is een zootje
thuis in een bootje!
ken ik van bale
kunnen geen tale
ze blijven maar klitte
tussen de witten
laat ze niet zitten
het bennen boeve
ga ze aftróéven
die illegalen
ga ze ophálen
het is een zootje
thuis in een bootje!
dinsdag 23 april 2013
Elieteliedje
Ja de elite zijn hoge
pieten
Die kennen graaien
Naar dikke tieten
Die ken je naaien
En van genieten
Nog effe zwaaien
En dan maar maaien
En dan maar schieten
Och laamar waaien
Retegoed he?
zaterdag 20 april 2013
Op Het Moment, literair magazine on line, een herpublicatie van mijn essay Tegen de verstening, tegen het gruis. Enkele gedachten over cultuur. Lees het hier.
dinsdag 16 april 2013
Leeskunst in Kerkrade
Overmorgen, donderdag 18 april, word ik in boekhandel LeesKunst d'r Schönefeld in Kerkrade van 19 tot 20 uur door Ben van Melick aan de tand gevoeld over In en onder het dorp en over 35 jaar boeken publiceren. Interview, voorlezen, signeren.
donderdag 11 april 2013
Literair magazine HET MOMENT on line!
Nieuw werk van H.C. ten Berge, Mark Boog, Peter van Lier, Cyrille Offermans, Leo Vroman en anderen. Beeldend werk van Hans de Wit, muziek van Jacob ter Veldhuis.
Lees, kijk en luister hier
Nieuw werk van H.C. ten Berge, Mark Boog, Peter van Lier, Cyrille Offermans, Leo Vroman en anderen. Beeldend werk van Hans de Wit, muziek van Jacob ter Veldhuis.
Lees, kijk en luister hier
maandag 8 april 2013
woensdag 3 april 2013
Aanstaande zondagmiddag, 7 april, 'Ontmoet de dichter' in Stadsbibliotheek De Mariënburg in Nijmegen.
vrijdag 29 maart 2013
donderdag 28 maart 2013
dinsdag 19 maart 2013
Lentewandeling, bovengronds
Een literaire wandeling door Spekholzerheide, georganiseerd door Theater Landgraaf voor lezers van In en onder het dorp.
Zaterdagmiddag 20 april aanstaande.
Zaterdagmiddag 20 april aanstaande.
Na 40.000 exemplaren een nieuw, kunstzinnig omslag voor In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg?
Liever niet, er gaat niets boven het ontwerp van Piet Gerards, met die anno 2013 bijna surrealistisch aandoende foto uit Spekholzerheide.
vrijdag 8 maart 2013
Ons Erfdeel over 'Dit nog, ook dit'
Aangenaam verrast door de bespreking van 'Dit nog, ook dit' door Koen Rymenants in Ons Erfdeel, nummer 1 van jaargang
2013 (februari).
Lees de recensie hier.
woensdag 6 maart 2013
Het is een bijzondere ervaring, een
van je gedichten in het openbaar opnieuw te zien ontstaan. Het overkomt mij en
mijn gedicht ‘Bordenhal’, in 2000 geschreven voor een van de buitenmuren van
het toenmalige Derlon Theater in Maastricht, het vaste podium van theatergroep
Het Vervolg dat in mei van dat jaar in
gebruik werd genomen.
In de loop der jaren was het gedicht,
althans het letterbeeld, sterk verweerd geraakt; ten slotte was het vrijwel
onleesbaar geworden. Op zich was ook dat een mooi, enigszins melancholisch
proces.
Nu echter wordt het met vaste hand
opnieuw op de muur geschreven van de Bordenhal, de thuisbasis van Toneelgroep Maastricht.
De foto's zijn van afgelopen maandag, dinsdag en vandaag.
De foto's zijn van afgelopen maandag, dinsdag en vandaag.
vrijdag 1 maart 2013
Aantekeningen over mijn moedertaal
Ik ben
opgegroeid in het Kerkraads. De klanken en woorden daarvan waren mij in mijn
kindertijd, en ook nog lang daarna, fysiek en mentaal het meest nabij. Zij
gaven op de meest vanzelfsprekende wijze vorm en betekenis aan mijn wereld.
Na de
dood van mijn broer, die de enige was met wie ik nog Kerkraads sprak, heb ik me
voorgenomen af en toe eens een woord uit mijn moedertaal tegen het licht te
houden.
Onder
het motto Woa sjwaam is, doa is óch vuur
(waar rook is, is vuur) begin ik met een etymologische overpeinzing. Het speuren
naar de oorsprong en geschiedenis van onze woorden schept ruimte rond die
woorden. Dat graven in de taal, op zoek naar oudere lagen, heeft iets paradoxaals.
Woorden komen er als nieuw uit tevoorschijn. Het effect is verwondering.
Het Kerkraadse
woord voor (Nederlands) ‘rook’ en
(Hoogduits) ‘Rauch’ is sjwaam, zie
hierboven. De letters sj staan voor
een brede stemloze sisklank. Andere Limburgse dialecten kennen het woord als zjwaam (zj klinkt als in het Franse Jean).
De
etymologie van sjwaam heeft anders
dan die van ‘rook’ en ‘Rauch’ duidelijk niets met ‘ruiken’ te maken. Maar welke
verwantschapsbetrekkingen heeft sjwaam
dan wel?
Ik veronderstel
dat we die moeten zoeken in en rond het Nederlandse woord zweem. Van Dale
omschrijft ‘zweem’ als: ‘lichte schijn, aanduiding, spoor of lichte graad’ van
iets: een zweem van hoop, een zweempje ironie. In het voetspoor van het Etymologisch woordenboek der Nederlandsche
taal (onder neerlandici bekend als Franck-Van Wijk-Van Haeringen) noteert Van Dale als oudere betekenis: ‘het vlug
over iets heen glijden’ en voegt daaraan toe, dat behoort tot de met zw anlautende
(beginnende) woorden die de betekenis ‘zwaaien’ hebben, zoals zweep, zweven, zwieren, zwijmen.
Het Kerkraadse sjwaam (met
het lidwoord d’r), dat ook '(water)damp' kan betekenen, heeft vermoedelijk dus als verzonken betekeniselement:
vlugge en vluchtige beweging over iets heen. Waarbij de beweging zich met (een
schijn van) leven laat associëren en de vluchtigheid vergankelijkheid
impliceert: Spes mea fumus est (mijn rook is hoop, of: mijn
hoop is rook), zoals de titel luidt van een sonnet van Willem Godschalck van Focquenbroch over het roken van tabak.
De woorden ‘rook’ en ‘Rauch’, die familie zijn van
‘ruiken’ respectievelijk ‘riechen’, dragen het betekeniselement ‘vlug over iets
heen glijden’ niet met zich mee. Maar het verschijnsel rook wordt natuurlijk
ook als het ‘rook’ of ‘Rauch’ heet met ‘beweging’ geassocieerd. En soms zelfs
nadrukkelijk met leven, in weerwil van een ook onmiddellijk opduikend
vergankelijkheidsbesef. Zoals in dit mooie kleine gedicht van Bertolt Brecht:
Der Rauch
Das kleine Haus unter
Bäumen am See.
Vom Dach steigt Rauch.
Fehlte er
Wie trostlos dann wären
Haus, Bäume und See.
In een kort commentaar op dit gedicht schrijft Jan
Knopf:
Durch den Rauch kommt Bewegung
ins zunächst ganz statische Bild, und Bewegung deutet auf Lebendiges, deutet
darauf, dass das Haus bewohnt ist. Er steht nicht für Vergängliches, sondern
für Leben.
(Bertolt Brechts Buckower Elegien. Mit Kommentaren von Jan Knopf. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1986).
(Bertolt Brechts Buckower Elegien. Mit Kommentaren von Jan Knopf. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1986).
Abonneren op:
Posts (Atom)