Dit schreef Sylvia Witteman zaterdag in de bijlage
Sir Edmund van de Volkskrant:
‘”Franny and Zooey”, begrijp jij waar dat over
gaat?’, vroeg een vriend van me. Hij is geen ongeletterde en halfblinde
mijnwerker, maar professor in de klinische psychologie, dus hier moeten we de
schuld misschien toch bij Salinger zélf zoeken.’
Ik heb hier een tijdje naar zitten kijken, met
halfopen, nog wat slaapdronken ogen, maar ineens wist ik het. Ik ben een
ongeletterde en halfblinde mijnwerker.
Nog meelijwekkender zelfs: ik heb nooit iets van
Salinger gelezen, dus ook dat ‘Franny and Zooey’ niet. Laat staan dat ik van zijn romanfiguren iets heb begrepen.
En aan mijn vader (mijnwerker) en moeder, grootvader (mijnwerker) en grootmoeder zijn Salingers boeken ook voorbijgegaan. Erg hè.
En aan mijn vader (mijnwerker) en moeder, grootvader (mijnwerker) en grootmoeder zijn Salingers boeken ook voorbijgegaan. Erg hè.
Sylvia Witteman moet haar rare ideeën
over halfblinde mijnwerkers hebben opgelopen bij het kijken naar Momfer de mol in de Fabeltjeskrant.
In haar column schrijft Witteman dat Salinger ‘echt
best een paar fijne dingen’ heeft geschreven (dat is de toon van het ‘geletterde’
milieu), maar dat ze ambivalente gevoelens heeft ‘jegens veel van zijn
personages.’ ‘Franny, Zooey, de hele familie Glass eigenlijk (behalve misschien
Seymour), en natuurlijk ook Holden Caulfield, ze zijn allemaal zo irritant
vervuld van zichzelf. Zo ongedwongen briljant, zo vanzelfsprekend geestig en
knap van uiterlijk, zo achteloos slordig en zogenaamd-doodgewoon als alleen de
ware upper class zich kan veroorloven.’