Ter voorbereiding van een aan Jan Hanlo te wijden
tentoonstelling, zomer 2019 in Museum Land van Valkenburg, wanneer het vijftig
jaar geleden zal zijn dat de dichter in Maastricht overleed aan de gevolgen van
een zwaar ongeluk met zijn motorfiets op de Rasberg in Berg en Terblijt,
bladerde ik in het Literatuurmuseum door zijn handexemplaar van de Verzamelde gedichten (eerste druk,
1958). Ik vond er een paar interessante aantekeningen in.
graven
graven
Zo heeft Hanlo in de marge van het gedicht ‘graven’ nauwkeurig
aangetekend welk metrisch schema hij daarin gevolgd heeft. De vier strofen
waaruit het vers bestaat zijn achtereenvolgens opgebouwd uit:
I 5 jamben / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4
trocheeën
II 5
jamben / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4 trocheeën
III 5
trocheeën / 5 trocheeën / 4 trocheeën / 4 trocheeën
IV 5 jamben
/ 5 jamben / 4 trocheeën / 4 trocheeën
Een zuiver formele kwestie dus, die hem kennelijk
voldoende interesseerde om er een aantekening over te maken.[1]
Bij de voorlaatste regel (‘men hoort er ’s nachts de roep der uilen’) noteerde
hij als mogelijk alternatief voor ‘der’: van.
Dit werd ook weer doorgestreept.
Het Riet
Het Riet
In het gedicht ‘Het Riet’ is op zeker moment
sprake van ‘dassen’ met ‘hun witte oogstreep’. Met zwarte balpen schreef Hanlo
naast deze regel: zwarte. Dat is
ongetwijfeld een verbetering wanneer het gaat om de beschrijving van de Ursus meles. Wikipedia: ‘Op de kop lopen
twee brede zwarte strepen, van de snuit via de ogen naar de oren en het
achterhoofd.’
Twee benepen vragen
Twee benepen vragen
Bij het gedicht ‘Twee benepen vragen die al een
twintigtal jaren niet van mij willen scheiden – in het engels’, gebaseerd op
een brief die hij aan Albert Einstein had geschreven met ideeën over de zwaartekracht
(als een vorm van druk in plaats van aantrekking), bedacht hij een alternatieve
formulering voor de regel ‘being objects intercepting pressure’, en wel: being screens that intercept pressure (het
gaat hier over ‘celestial bodies / any substance / and in its peculiar way a
magnet’).
Het woord ‘objects’ wordt hier dus gepreciseerd als: screens: schermen die de druk tegenhouden.
Het woord ‘objects’ wordt hier dus gepreciseerd als: screens: schermen die de druk tegenhouden.
Onder het gedicht schreef Hanlo:
Misschien pleit voor mijn idee dat “aantrekkingskracht”
door geen enkel materiaal te isoleren is.
Als er zulk een materiaal bestond, zou men
gemakkelijk (ook met een magneet) een perpetuum mobile kunnen maken.
Over de natuurkundige interessen van de dichter komt
de lezer van de biografie die Hans Renders over Hanlo schreef, Zo meen ik dat ook jij bent (1998), overigens
in het geheel niets te weten.[2]
Kouwetenendokter
Bij dit misschien wel merkwaardigste van alle
Hanlogedichten noteerde de dichter:
In een brief aan Mai woensdagavond 24-11-49:
23
“kouwe tenen-dokter nee, warme
tenen-dokter. Kouwe, nee warme,
nee kouwe tenen dokter, nee warme
tenen dokter.”
Een brief van Hanlo aan zijn moeder gedateerd
woensdag 23 november 1949 is helaas niet te vinden in de tweedelige Brieven-editie (1989). Veel verder komen
we met deze aantekening dus niet.
Tevredenheidsgedicht
Bij het 'voor J. v. H.', dat wil zegen voor Jacques van Hattum geschreven 'Tevredenheidsgedicht' staat, cursief gezet, een motto:
'In de verbeelding is de werkelijkheid een schim
In de werkelijkheid is de verbeelding een schim'
Boven en terzijde van de titel schreef Hanlo met pen:
de werkelijkheid is de
droom van de droom.
(als men droomt
dan droomt men
de werkelijkheid).
Tevredenheidsgedicht
Bij het 'voor J. v. H.', dat wil zegen voor Jacques van Hattum geschreven 'Tevredenheidsgedicht' staat, cursief gezet, een motto:
'In de verbeelding is de werkelijkheid een schim
In de werkelijkheid is de verbeelding een schim'
Boven en terzijde van de titel schreef Hanlo met pen:
de werkelijkheid is de
droom van de droom.
(als men droomt
dan droomt men
de werkelijkheid).
Jossie
Onder het gedicht ‘Jossie’(‘Jossie lief Jossie.
Klein Jossie. Goed Jossie.’ enz.) schreef Hanlo:
zie Braak 3
juli ’50 fragment
Bert Schierbeek’s
Boek IK bl 57 onderaan
Braak (lief)
Hanlo schreef zijn liefdesgedicht voor Jossie
vroeg in 1950. Zijn verwijzing betreft het
tijdschrift Braak, 1e jaargang nr. 3, onder redactie van Remco Campert, H.R. Kousbroek Jr., Lucebert en Bert Schierbeek.
De passage uit Schierbeeks bijdrage waarnaar Hanlo verwijst, moet Hanlo getroffen hebben als verwant aan zijn ‘Jossie’-gedicht:
tijdschrift Braak, 1e jaargang nr. 3, onder redactie van Remco Campert, H.R. Kousbroek Jr., Lucebert en Bert Schierbeek.
De passage uit Schierbeeks bijdrage waarnaar Hanlo verwijst, moet Hanlo getroffen hebben als verwant aan zijn ‘Jossie’-gedicht:
‘Ik heb je lief, ik heb je hals lief en je ogen
lief en je tenen lief en wat er tussen lief en er boven lief en er onder lief
en ik heb je lijf lief en wat er boven je hoofd staat lief en heb de angel mijn
hart dit mes lief dat ik lief ben mijn hart jouw hart en...’[3]
[1] Over
inhoudelijke aspecten van ‘graven’ heb ik geschreven in het opstel ‘”Wanneer ik
anders was”. Over enkele gedichten van Jan Hanlo’, voor het eerst gepubliceerd
in De eerste stem. Een album voor Kees
Fens. Amsterdam, Querido 1994; herdrukt in Wiel Kusters, Dit nog, ook dit. Essays over poëzie en
proza. Amsterdam, Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2012.
[2] Wie hiervoor
belangstelling heeft, kan voorlopig terecht bij mijn artikel ‘Poëzie, fysica en
theodicee bij Jan Hanlo (1912-1969),
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 117 (2001) 1, 342-356.
Raadpleegbaar via https://www.dbnl.org/tekst/_tij003200101_01/_tij003200101_01_0027.php
[3] Terug te
vinden in Bert Schierbeek, Het boek Ik.
Amsterdam, De Bezige Bij, 1969 (vijfde druk), 58.